Doorgaan naar hoofdcontent

Posts

Posts uit 2015 tonen

Snoekduik

De grijsgroene schuur staat er nog, alsof er niets gebeurd is. Het frisse groene gras eromheen wuift luchtig in de wind. Ik raak het verweerde hout aan met mijn vlakke hand, het voelt schuldig. De schuur weet alles. De ruwe planken stoten mij af en ik deins achteruit, mijn maag komt omhoog en mijn keel gaat dicht. Ik draai mij om en ren weg, door het bosje over het veld naar huis. Terwijl ik op mijn kamer een Lego graafmachine zit te bouwen zit er in mijn achterhoofd een duister gat. Een zwarte wolk die mij weg duwt. Alsof je iets wilt zeggen maar niet uit je woorden komt. Of je herinnert je iets maar je weet niet wat, als een droom die meteen weg is wanneer je wakker wordt. En je weet: ik had een nare droom, maar hoe hij precies ging… geen idee. Ik zie Maurik nog, maar hoe het precies ging… Ik klik Lego steentjes aan elkaar, maar in gedachten draai ik rond het zwarte gat. Er wás iets. Ik stop met denken en kijk naar wat dat ik bouw. De graafarm moet opnieuw, ik begin met het uiteinde

De postbode

Suizend en rammelend sjezen over een smal zandpaadje op een “delivery bike”: een loodzwaar frame met extra brede wielen en banden en voorop een rek met een bomvol krat en achter zijtassen en op de stevige bagagedrager bovendien een peuter in een ruim bemeten kinderzit die eigenlijk meer weg heeft van een fauteuil. Het paadje loopt af en de snelheid verder op. De bike is fel rood en trilt en stuitert en wordt achterna gezeten door een tweede bestuurd door degene die de weg weet. In de fauteuil heeft de jonge koetsier zich half opgericht in zijn riemen en geeft enthousiast aanwijzingen die vooral neerkomen op “nóg harder!” De protagonist heeft nu geen tijd om zich af te vragen hoe hij in deze situatie terecht is gekomen. Hij wijkt iets uit voor een scheefhangende boom en scheert daarbij langs een struik en daar komt een dwarsverbinding aan: iets wat op een fatsoenlijk fietspad lijkt - “Links!” roept zijn achtervolgster - hij ontwijkt nog wat hoge brandnetels, rakelings langs een kei en

De tandarts

De protagonist zit in de wachtkamer van de tandarts. Hij is te vroeg maar dat geeft niet, er ligt genoeg leesmateriaal. Hij reikt over de tafel naar de nette stapeltjes, daar ligt een klassiek autoblad dat hij naar zich toe trekt. Even verzitten op de stoel en de kaft – met een schuin gefotografeerde op het eerste gezicht nogal snel rijdende slanke open sportwagen, glanzende lak, glimmend chromen bumpers en koplampen, met aan het dunne houten stuur een goedgekleed heerschap met leren hoofdbescherming annex rijbril (de tandarts zelf?) – omslaan om bij het eerste artikel te komen. Pardon, de eerste advertentie. De protagonist slaat een aantal advertenties om en denkt aan dezelfde exercitie met een damesblad bij de kapper laatst, het duurde tot pagina 60 voordat er door de redactie gemaakte content verscheen, en dat was alleen nog de aankondiging van de inhoudsopgave. Voordat de inhoudsopgave daadwerkelijk verscheen kwamen er nog meerdere advertenties voorbij. Hier valt het mee. Aan a

Treurwilg

Hoe vaak was Hendrik niet langs de treurwilg gelopen? Hij loopt over het gras naar de waterkant, het is hobbelig, de houten beschotting zorgt ervoor dat niet het hele grasveld in de grote vijver verdwijnt. Twee eenden staan op en rennen voor hem uit, glijden het water in en zwemmen naar hun vriendjes verderop. Een paar meter naast hem stond de treurwilg, op de hoek van het grasveld waar een inham is die de vijver meer ruimte geeft. De inham waar je op de kant ging zitten om je schaatsen aan te trekken, waar de kleintjes konden oefenen voordat ze verder het ijs op gingen, waar de oudere kinderen tsjak, tsjak, tsjak, voorbij suisden om verderop * tsjrrrrrrrrrgggrk * hard te remmen en terug te keren. De treurwilg stond stevig in de kant verankerd met zijn dikke stam een beetje scheef naar de waterkant geleund. De lange takken die verderop het water raakten waren dan vastgevroren. Het deerde de boom niet, in de lente werd hij lichtgroen met knopjes net als vorig jaar en kwamen de katjes di

De eerste drie woorden van mijn roman

Een roman schrijven is een welhaast onmetelijke taak voor een klein mannetje met een soepel voortkabbelend leventje, ver van grootse meeslepende gebeurtenissen en gevoelens, zonder bipolaire familieleden en gruwelijke sterfgevallen. Beschermd in de comfortabele Westerse maatschappij die zich nergens iets van aantrekt zolang we maar de nieuwste iPhone hebben en zo nu en dan een goed doel sponsoren. Maar langzaamaan denk ik juist mijn gebrek aan emotie en mijn afstandelijke ijskoude inborst in dienst van het boek te kunnen stellen. Het project komt te vaak ter sprake om het nog langer te negeren lijkt het. Al is dat voor een deel mijn eigen schuld: ik houd mijn klep er maar niet over. Ik gebruik graag nog eens de beeldspraak van de eerste kus: je moet jezelf in een positie brengen waarin je niet meer met goed fatsoen kunt weigeren. Ik ben al een tijdje voorzichtig aan het manoeuvreren. Nog een parallel: vaak is er drank voor nodig. * Neemt een teug wiski. * Na een paar weken werken,

Tony Soprano

Het is donker op straat. Spaarzame straatverlichting, wat neonreclame, de zwiepende lichtkegel van een afslaande auto. Voor mijn voeten op de stoep een lichtvlek van een kille etalage. Ik loop stevig door en denk aan de gruwelijke kerel die toch ook huisvader is van twee niet minder succesvolle kinderen dan je soms elders aantreft en met een vrouw die behalve haar materiële poespas ook bepaald doorsnee genoemd mag worden in voorkomen en gedrag. Zijn rechtlijnigheid. Het met zijn door status beschermde vuisten afdwingen van zijn gelijk, soms zinloos, soms op de verkeerde plek of persoon, maar gelijk heeft hij. De jonge dametjes die altijd voor hem klaarliggen omdat hij nu eenmaal over ze beschikt, met zijn geld en zijn pistool, in een wereld waarin jonge dametjes vrijwel zonder waarde en persoonlijkheid zijn. Emotionele diepgang wordt gesuggereerd door eenden in zijn zwembad en die moeilijke moeder van hem. Flashbacks en dromen, dode mensen die terugkomen, een vader die de plaatselijk

Kist

Ze zit op de kist. Hoe lang al weet ze eigenlijk niet. De kist is heel hard, nu heeft ze een kont als op een kerkbank. Geplet en stram en pijnlijk. De zaal is leeg en een beetje koud. Door de smalle gebrandschilderde ramen valt geen licht, het zal wel nacht zijn ofzo. Waarom was ze de laatste tijd zo negatief geweest? Bij het tellen van haar zegeningen komt ze boven de tien. Allemaal redenen om niet voor je uit te hoeven somberen op een harde kist. Een koude rilling gaat door haar heen. Ze beweegt haar dijen omhoog, buigt haar knieën en duwt haar voeten met haar hand onder zich, waardoor ze scheef komt te zitten. Haar enkels doen pijn aan de kist en de nieuwe houding is bovendien zeer ongemakkelijk. Ze geeft op en laat haar benen weer bungelen. Met Clark was het anders wel feest geweest, dat neemt niemand haar meer af. Soms kan je het ook niet helpen en leef je in een cliché. De fotograaf schoot de campagne met een Leica meetzoeker in plaats van met zo'n grote camera die andere

Valentijn

Er is een engel mijn leven ingekomen. Dat ben jij. Is het niet bijzonder hoe liefde werkt? Alles dat ik van tevoren bedacht heb resoluut weggevaagd met je verschijning. Zekerheid, dat was eens. Nu heerst het vage vuur van het onbekende. Wat als ik iets verkeerd zeg of doe. Ik zou toch de enige kans om met jou samen te zijn verprutsen. Dus heel voorzichtig een beetje prikken en wijzen en lachen. En een beetje op mijn borst kloppen waar dat gepast is, zodat je wel kunt zien dat ik niet zomaar iemand ben maar gestaag de apenrots beklim. Het doet jou schijnbaar niets. Geduldig hoor jij mij aan terwijl je kijkt naar zoete verten waar ik geen besef van heb. En het eindigt altijd met de verlating. Ieder zijns weegs, jij elegant schrijdend, ik met zwaar gemoed en afgemeten stappen. Wel rechtop, maar misschien iets te strak. Waar laat ik nu mijn armen. Zou jij om kijken? Ik kijk om. Jij bent verdwenen. Was ik nu maar een aanrakerig type. Je hand op tafel oefent een kracht op mij uit waar ik

Zandstorm

Staand wil ik het scherpe zand uit mijn gezicht vegen maar vermengd met mijn laatste zweet niets dan modderstrepen. De smurrie klontert aan mijn oogleden, die ik gesloten houd. In het zwart zie ik hoe de wereld om mij heen geworden is. Een rotsbodem overdekt met een lauwe laag zand opgejaagd door de wind. De zon zal wel schijnen, maar in de storm is geen daglicht. Het is drukkend warm. Met beide handen veeg ik klonters van mijn gelaat zodat ik, met mijn rug naar de wind, even mijn ogen kan openen. Juist, het is nog schemerduister, twee meter zicht door de bewegende zandwolk. Met hier en daar een door de aanhoudende gesel scherpgeslepen rotspunt. Ik draai mij terug en duizenden naalden piercen mijn oogbollen vlak voordat ik mijn oogleden weer meteen sluit. In deze barre wereld is geen plek voor overdenken, alles is instinct. Je evenwicht bewaren, vooruitschuifelen als reflex, omdat zitten geen soelaas biedt en je lijf, of biologische levenswens, nog een uitweg zoekt. Was het d

Muts

De protagonist daalt langzaam de bruine betegelde trap af in zijn appartementengebouw, licht voorovergebogen om de treden in het halfduister niet te missen. Een beetje stram van het schuren en schilderen en behangafsteken van de afgelopen dagen en vooral moe met dank aan de slapeloosheid. Lichte spierpijn in armen en benen. Belachelijke voornemens, hoezo huis schoonmaken, beetje verbouwen. Hoezo elke dag naar je werk fietsen. Weer of geen weer. Nog zoiets, waarom niet gewoon de trein pakken als de regen horizontaal over de aardbol jaagt? Met een warm espressootje van de koffiebar. Kan hij dan nooit eens even normaal doen? Stap voor stap omlaag, kalm en gestaag. Volgende verdieping. Met de rechterhand pakt hij de leuning vast, met links omklemt hij zijn zwarte stoffen handschoenen, die na een paar kilometer fietsen doorweekt aan zijn huid zullen plakken en die hij na de kantoordag nog klam weer over zijn vingers zal gaan wurmen. De dikke oude winterjas nog vochtig over zijn bovenlicha