Er is een engel mijn leven ingekomen. Dat ben jij. Is het niet bijzonder hoe liefde werkt? Alles dat ik van tevoren bedacht heb resoluut weggevaagd met je verschijning. Zekerheid, dat was eens. Nu heerst het vage vuur van het onbekende. Wat als ik iets verkeerd zeg of doe. Ik zou toch de enige kans om met jou samen te zijn verprutsen. Dus heel voorzichtig een beetje prikken en wijzen en lachen. En een beetje op mijn borst kloppen waar dat gepast is, zodat je wel kunt zien dat ik niet zomaar iemand ben maar gestaag de apenrots beklim.
Het doet jou schijnbaar niets. Geduldig hoor jij mij aan terwijl je kijkt naar zoete verten waar ik geen besef van heb. En het eindigt altijd met de verlating. Ieder zijns weegs, jij elegant schrijdend, ik met zwaar gemoed en afgemeten stappen. Wel rechtop, maar misschien iets te strak. Waar laat ik nu mijn armen. Zou jij om kijken? Ik kijk om. Jij bent verdwenen.
Was ik nu maar een aanrakerig type. Je hand op tafel oefent een kracht op mij uit waar ik met de grootste moeite weerstand aan kan bieden. Je slanke polsen verdwijnen in een dikke trui, die je aan hebt omdat het koud is, en waar je haar nonchalant op valt bij je schouders en aan blijft haken, een wijde krans om je fijne gezicht vormend. Ik houd mijn handen om mijn drankje en stop even met praten.
Laatst zat ik op de grond naast het bed van mijn onbedaarlijk huilende nichtje van nog geen drie. Ze had een nare droom gehad en mama was er niet. Nadat ze een tijdje haar hartje en longetjes had verscheurd en ik niet meer wist hoe dit op te lossen, vanaf een meter afstand, vroeg ik haar of ze misschien even op schoot wilde zitten. Dat wilde ze wel en het huilen hield op met wat geknuffel en geborgenheid. Hoe moeilijk dat ook was om te bedenken, zo eenvoudig ligt het hier niet.
Als een vrouw aan haar haar zit (krullen draait), betekent dat dat ze interesse heeft. Dat is wat de aapjes zoal te weten komen als ze onderzoek doen naar het mysterie vrouw. Jij zit niet aan je haar, jij neemt een slok wijn. Ik zak een beetje achteruit en kijk het etablissement rond. Dat is ook een signaal bedenk ik (de jagende man, op zoek naar een "betere" prooi) dus richt ik snel mijn aandacht weer op jou. Jij zet je glas neer en glimlacht, recht in mijn ogen. Ik schuif mijn armen iets naar voren richting jouw handen.
"Ik moet gaan" zeg je, je trekt je handen terug naar je lijf en staat op, je draait je half om en pakt je jas van de rugleuning. Mijn gedachten wankelen even. Actie, man. Méér actie. Ik sta op uit beleefdheid met mijn handen nog op tafel. Jij hebt je jas al aan als ik mijn rug recht. Zég iets, man.
"Dag" zeg je.
Ik zeg: "tot morgen".
Ik kijk je na. Het is alsof je eigenlijk niet loopt maar een betere manier van voortbewegen hebt uitgevonden. Waarbij al je proporties minimale inspanning verrichten en je totale verschijning tegelijk op haar mooist contrasteert met de kilte van het bestaan. Bij de deur draai je nog om, je zwaait met één hand en verdwijnt door de opening voordat je mijn in antwoord opgeheven hand kunt zien. Ik ga weer zitten. Slappeling. Dat is niet wat een vrouw nodig heeft, als de man vroeger zo achter wilde dieren aan had gerend was het menselijk ras vlot uitgestorven.
Met een ferme teug leeg ik mijn glas. Misschien durf ik morgen iets. Íets.
Het doet jou schijnbaar niets. Geduldig hoor jij mij aan terwijl je kijkt naar zoete verten waar ik geen besef van heb. En het eindigt altijd met de verlating. Ieder zijns weegs, jij elegant schrijdend, ik met zwaar gemoed en afgemeten stappen. Wel rechtop, maar misschien iets te strak. Waar laat ik nu mijn armen. Zou jij om kijken? Ik kijk om. Jij bent verdwenen.
Was ik nu maar een aanrakerig type. Je hand op tafel oefent een kracht op mij uit waar ik met de grootste moeite weerstand aan kan bieden. Je slanke polsen verdwijnen in een dikke trui, die je aan hebt omdat het koud is, en waar je haar nonchalant op valt bij je schouders en aan blijft haken, een wijde krans om je fijne gezicht vormend. Ik houd mijn handen om mijn drankje en stop even met praten.
Laatst zat ik op de grond naast het bed van mijn onbedaarlijk huilende nichtje van nog geen drie. Ze had een nare droom gehad en mama was er niet. Nadat ze een tijdje haar hartje en longetjes had verscheurd en ik niet meer wist hoe dit op te lossen, vanaf een meter afstand, vroeg ik haar of ze misschien even op schoot wilde zitten. Dat wilde ze wel en het huilen hield op met wat geknuffel en geborgenheid. Hoe moeilijk dat ook was om te bedenken, zo eenvoudig ligt het hier niet.
Als een vrouw aan haar haar zit (krullen draait), betekent dat dat ze interesse heeft. Dat is wat de aapjes zoal te weten komen als ze onderzoek doen naar het mysterie vrouw. Jij zit niet aan je haar, jij neemt een slok wijn. Ik zak een beetje achteruit en kijk het etablissement rond. Dat is ook een signaal bedenk ik (de jagende man, op zoek naar een "betere" prooi) dus richt ik snel mijn aandacht weer op jou. Jij zet je glas neer en glimlacht, recht in mijn ogen. Ik schuif mijn armen iets naar voren richting jouw handen.
"Ik moet gaan" zeg je, je trekt je handen terug naar je lijf en staat op, je draait je half om en pakt je jas van de rugleuning. Mijn gedachten wankelen even. Actie, man. Méér actie. Ik sta op uit beleefdheid met mijn handen nog op tafel. Jij hebt je jas al aan als ik mijn rug recht. Zég iets, man.
"Dag" zeg je.
Ik zeg: "tot morgen".
Ik kijk je na. Het is alsof je eigenlijk niet loopt maar een betere manier van voortbewegen hebt uitgevonden. Waarbij al je proporties minimale inspanning verrichten en je totale verschijning tegelijk op haar mooist contrasteert met de kilte van het bestaan. Bij de deur draai je nog om, je zwaait met één hand en verdwijnt door de opening voordat je mijn in antwoord opgeheven hand kunt zien. Ik ga weer zitten. Slappeling. Dat is niet wat een vrouw nodig heeft, als de man vroeger zo achter wilde dieren aan had gerend was het menselijk ras vlot uitgestorven.
Met een ferme teug leeg ik mijn glas. Misschien durf ik morgen iets. Íets.
Reacties
Een reactie posten