De grijsgroene schuur staat er nog, alsof er niets gebeurd is. Het frisse groene gras eromheen wuift luchtig in de wind. Ik raak het verweerde hout aan met mijn vlakke hand, het voelt schuldig. De schuur weet alles. De ruwe planken stoten mij af en ik deins achteruit, mijn maag komt omhoog en mijn keel gaat dicht. Ik draai mij om en ren weg, door het bosje over het veld naar huis.
Terwijl ik op mijn kamer een Lego graafmachine zit te bouwen zit er in mijn achterhoofd een duister gat. Een zwarte wolk die mij weg duwt. Alsof je iets wilt zeggen maar niet uit je woorden komt. Of je herinnert je iets maar je weet niet wat, als een droom die meteen weg is wanneer je wakker wordt. En je weet: ik had een nare droom, maar hoe hij precies ging… geen idee. Ik zie Maurik nog, maar hoe het precies ging… Ik klik Lego steentjes aan elkaar, maar in gedachten draai ik rond het zwarte gat. Er wás iets. Ik stop met denken en kijk naar wat dat ik bouw. De graafarm moet opnieuw, ik begin met het uiteinde eraf te trekken maar dat is niet genoeg en eigenlijk moet het helemaal vernietigd worden dus ik sta op en schop ertegen zodat Lego door de kamer vliegt en vanaf beneden roept mama “Eten!”.
Broccoli. Het grijzige groen staat me tegen van de slappe kruintjes die vochtig uit de pan komen en het lichte groen van die vieze nog te knapperige en tegelijk melige steeltjes die ik ook moet opeten “want dat is goed voor me”. Ik prik met mijn vork in een dikke steel. Ik voel eerst de weerstand terwijl de tanden deukjes maken als naalden in je huid en plots glijdt hij door naar het zachte binnenste, GATVER. Ik smijt de vork met broccolisteel en al naar voren, waar hij landt op de schoot van mijn vader.
Hij zet zijn blik bier hard neer naast zijn bord en bultert: “Godverdomme, zo eten we hier niet”. Mama kijkt met grote ogen naar mij en slaat haar hand voor haar mond alsof ze van streek is dat ik nog eens met een vork gooi. Ik pak mijn bord waar alleen nog een restje jus en wat broccoli op ligt en wil het tegen de muur smijten.
“JULIUS”, papa wijst met mijn vork met de broccolisteel er nog aan in mijn richting, licht voorovergebogen, mij dringend aankijkend. Speeksel glinstert om zijn mondhoeken. Ik zet het bord extra hard terug en schop mijn stoel naar achteren terwijl ik opsta, de stoel dreunt tegen de muur. In een flits kijk ik door het zwarte gat in mijn achterhoofd heen: zou Maurik ook zo hard zijn neergekomen of was dat veel harder? Papa legt mijn vork terug op mijn bord, terwijl ik aan mijn vriendje denk, op het beton precies bij zo’n richel waar de ene plaat wat hoger ligt dan de andere en de laagste langzaam rood kleurt. Hij ligt met zijn gezicht omlaag, er zit een rare knak in zijn nek en zijn haar zit erg in de war. Ik hijg nog na van het naar beneden glijden van de trap en om de grijsgroene schuur rennen terug naar de kant waar wij op het dak speelden. Zo had het niet moeten gaan natuurlijk, wij liepen superstoer over de nok van het puntdak en ik gaf hem maar een klein zetje om hem uit zijn evenwicht te brengen, alleen voor de uitdaging, niet zodat hij voorover van het dak zou glijden met zijn armen graaiend naar houvast en met zijn hoofd eerst over de rand verdween en zijn voeten nog raar klapten tegen de dakgoot maar hem ook niet tegen hielden en ik zelf in een golf van misselijkheid en al het bloed in mijn hoofd alsof mijn ogen ontploften en mijn strottehoofd in een bankschroef zat bijna aan de andere kant achterover van het dak viel, maar ik hervond mijn evenwicht.
“Ga maar weer zitten”, zegt mama zacht. Papa heeft zijn bier weer gepakt en neemt een grote slok. Ik schuif mijn stoel aan en ga zitten.
“Ik lust dit echt niet”, zeg ik, terwijl ik werkelijk weer diezelfde misselijkheid als toen voel opkomen.
“Je eet het allemaal op”, zegt papa duidelijk, maar niet meer zo luid als net.
Ik duw tegen mijn vorkje. Dat grijzige groen van het gebouwtje en het frisse groen van het gras dat tussen de betonplaten groeit en Maurik die daar bewegingloos bovenop ligt. De jus is zijn bloed, ik kokhals maar houd alles binnen. Ik pak met mijn hand een broccoli stronkje, haal het door de jus en steek het in mijn mond.
“Niet met je handen eten” zegt mama. Zij gaat vanavond weer naar yoga, met die “lekkere leraar”, zoals ze hem zelf noemt. Papa gaat televisie kijken. En ik moet proberen te slapen terwijl ik denk aan de knak in Mauriks nek en de plas bloed die niet eens zo groot is en het verminkte gezicht als ik zijn hoofd aan de haren een stukje omhoog trek en dan onwillekeurig over hem heen kots omdat ik geen tijd meer heb om weg te draaien.
“Dus die flikker geeft me nog een bekeuring ook”, vervolgt papa zijn verhaal, “terwijl ik goddomme zijn salaris betaal moet ik hier de deuren ook nog vergrendelen omdat ze te lamlendig zijn om boeven te vangen maar ze hebben wél tijd om míj te bekeuren.” De verontwaardiging is niet gespeeld, papa heeft het zwaar vanwege het onrecht dat hem vaak aangedaan wordt, en aan de politie heb je dan ook niets.
“Ja in mooie pakjes paraderen met veel te dure Meindls, dat kunnen ze,” hoor ik hem nog zeggen. Hij neemt een slok bier, “Eet jij nou even je broccoli op, Julius!”
Mama begint de tafel al af te ruimen. Ik schrok snel de laatste stukjes broccoli naar binnen, zonder aan de schuur te denken, en de betonplaten, en, nou ja, dat is dus juist het enige waar ik aan denk maar als de broccoli op is ren ik naar boven, duik op mijn bed en begraaf mijn hoofd in het kussen.
Gisteren was er politie op school, zij haalden alle juffen en meesters één voor één naar het kantoortje van de directeur. Juf Lisa kwam terug de klas in met uitgelopen make-up, haar stem trilde een beetje. Ze begon te vertellen waarom Maurik die dag niet op school was gekomen en halverwege het verhaal stokte ze ineens en vertrok haar gezicht en rende ze de klas uit, de deur hard dichtslaand, wat ze normaal nooit doet. De agent die achterin het lokaal zat liep weer naar voren, op zijn dure zwarte schoenen, en bleef zonder iets te zeggen voor het bord staan. Wij waren allemaal echt muisstil. Ik ook ja, ik voelde me schuldig aan het verdriet van juf Lisa. Maar ik wist dat ik het geheim moest houden dus haar niet kon helpen.
Vandaag lag er een bos bloemen op het tafeltje van Maurik. Niemand durfde er openlijk naar te kijken. Er was een vervanger voor juf Lisa gekomen, eentje die wij niet kenden. Normaal zouden we zijn gaan keten, maar deze dag was anders, iedereen keek bedrukt en ik wilde wel heel hard “SCHEET” of “REET” roepen, maar dat durfde ik ook niet. Uiteindelijk veegde ik mijn rekenschrift van het tafeltje, brak mijn potlood doormidden en sloeg heel hard met mijn vuisten op het tafelblad maar ik weet ook niet waarom. Ik moest bij de directeur komen die met zijn gladde lage stem vroeg of ik het moeilijk vond dat Maurik nooit meer terug zou komen. Ik wilde de helften van het potlood in zijn ogen steken en zijn kop op zijn bureau kapot beuken en dan met de stoel waarop ik zat zijn ruggegraat tot moes slaan maar ik bleef zitten en keek naar mijn knieën terwijl hij zijn speech afmaakte, want ik had mijn potlood in het lokaal achtergelaten en ben te klein om de directeur echt kapot te maken en mama zegt dat ik geen ruzie mag maken omdat dat niets oplost en geweld slecht is. Daarna mocht ik naar huis maar ik liep eerst door het veld en het bosje naar de grijsgroene schuur met de betonplaten. Er was weinig meer te zien. Geen bordjes of linten zoals in CSI, zelfs het bloed was weg: een vreemde extra-schone vlek op het beton was het enige dat nog getuigde van Maurik.
De deurbel, doordringend en lang, ik schrik op uit mijn kussen. Sliep ik nou echt? Hoe laat is het? Ik hoor papa door de gang lopen, onregelmatig door het bier. Zou mama de sleutels vergeten zijn? Echt wat voor haar. De voordeur gaat open, een donkere stem zegt: “Is dit de woning van meneer Verbeek? Ik ben agent Dusseldorf, ik wil graag een kort gesprek met u over uw zoon, mag ik binnenkomen?”
“Jezus, ze zijn al hier,” denk ik, “binnen drie dagen, terwijl ik niets heb gezegd.”
Mama is lekker bezig met haar yoga leraar, papa geniet van zijn bier en valt dan in slaap op de bank voor de televisie en ik weet niet wat ik moet doen. Het had niet mogen gebeuren maar ik kan het niet terug draaien en nu heb ik dit geweld gepleegd dat leidt tot oorlog volgens mama en ben ik dan zo agressief? Als ze zien hoe slecht ik ben zullen ze me haten en als ik het had moeten opbiechten dan had ik dat meteen moeten doen en aan de politie heb je ook niets. Nu lig ik hier op bed en jaagt de politie op de waarheid en ik, ja ík, ken hem helemaal, niets dan de waarheid. Ik zie Maurik omlaag glijden met zijn voetzolen omhoog en zijn armen wild bewegend en over de rand van het dak verdwijnt hij en ik draai en spring door het dakraam op de zoldervloer en stuif de trap af en - zo snel heb ik nog nooit gerend - de hoek om en daar ligt Maurik. Kapot. Doodstil. Ik kan alleen nog maar langzaam naar hem toe lopen, uit een soort misplaatst respect. “Niet rennen in de kerk” ofzoiets. Maar niemand heeft dat gezien, niemand kan dat weten, en ik kan het niemand meer vertellen.
Maar de agent spreekt met mijn vader in de woonkamer. Ik hoor de rustige stem van de agent en de opgewonden stem van mijn vader, met dronken uithalen. Wat kan ik nog doen om de haat te ontlopen en mijn slechte ik te verbergen? Ik sluip de trap af en de gang door naar de voordeur, die ik heel erg zachtjes achter mij sluit als ik de straat op stap. Niemand ziet mij, niemand hoort mij, terwijl ik door het veld door het bosje naar de grijsgroene schuur loop, die in het maanlicht bijna zwart is. Ik duw de deur open en loop naar boven, zet de ladder rechtop en klim door het dakraam zoals we al zo vaak deden en ik ga op de nok staan. Er brandt nergens licht in de wijde omgeving. Ik hoor de wind ruisen door de natuur, bomen en struiken. Ik denk aan mijn vader die op de bank met de politie moet praten die hij haat en mama die niet wil dat ik ruzie maak en voor galg en rad opgroei. Ik stel mij voor hoe ik voorover val zodat ik ook van het dak zal glijden met mijn voetzolen omhoog zonder grip en over de rand zal verdwijnen, hoofd omlaag, en het beton zal raken waar Maurik dat eerder deed, toen het nog speels was en zonnig.
Terwijl ik op mijn kamer een Lego graafmachine zit te bouwen zit er in mijn achterhoofd een duister gat. Een zwarte wolk die mij weg duwt. Alsof je iets wilt zeggen maar niet uit je woorden komt. Of je herinnert je iets maar je weet niet wat, als een droom die meteen weg is wanneer je wakker wordt. En je weet: ik had een nare droom, maar hoe hij precies ging… geen idee. Ik zie Maurik nog, maar hoe het precies ging… Ik klik Lego steentjes aan elkaar, maar in gedachten draai ik rond het zwarte gat. Er wás iets. Ik stop met denken en kijk naar wat dat ik bouw. De graafarm moet opnieuw, ik begin met het uiteinde eraf te trekken maar dat is niet genoeg en eigenlijk moet het helemaal vernietigd worden dus ik sta op en schop ertegen zodat Lego door de kamer vliegt en vanaf beneden roept mama “Eten!”.
Broccoli. Het grijzige groen staat me tegen van de slappe kruintjes die vochtig uit de pan komen en het lichte groen van die vieze nog te knapperige en tegelijk melige steeltjes die ik ook moet opeten “want dat is goed voor me”. Ik prik met mijn vork in een dikke steel. Ik voel eerst de weerstand terwijl de tanden deukjes maken als naalden in je huid en plots glijdt hij door naar het zachte binnenste, GATVER. Ik smijt de vork met broccolisteel en al naar voren, waar hij landt op de schoot van mijn vader.
Hij zet zijn blik bier hard neer naast zijn bord en bultert: “Godverdomme, zo eten we hier niet”. Mama kijkt met grote ogen naar mij en slaat haar hand voor haar mond alsof ze van streek is dat ik nog eens met een vork gooi. Ik pak mijn bord waar alleen nog een restje jus en wat broccoli op ligt en wil het tegen de muur smijten.
“JULIUS”, papa wijst met mijn vork met de broccolisteel er nog aan in mijn richting, licht voorovergebogen, mij dringend aankijkend. Speeksel glinstert om zijn mondhoeken. Ik zet het bord extra hard terug en schop mijn stoel naar achteren terwijl ik opsta, de stoel dreunt tegen de muur. In een flits kijk ik door het zwarte gat in mijn achterhoofd heen: zou Maurik ook zo hard zijn neergekomen of was dat veel harder? Papa legt mijn vork terug op mijn bord, terwijl ik aan mijn vriendje denk, op het beton precies bij zo’n richel waar de ene plaat wat hoger ligt dan de andere en de laagste langzaam rood kleurt. Hij ligt met zijn gezicht omlaag, er zit een rare knak in zijn nek en zijn haar zit erg in de war. Ik hijg nog na van het naar beneden glijden van de trap en om de grijsgroene schuur rennen terug naar de kant waar wij op het dak speelden. Zo had het niet moeten gaan natuurlijk, wij liepen superstoer over de nok van het puntdak en ik gaf hem maar een klein zetje om hem uit zijn evenwicht te brengen, alleen voor de uitdaging, niet zodat hij voorover van het dak zou glijden met zijn armen graaiend naar houvast en met zijn hoofd eerst over de rand verdween en zijn voeten nog raar klapten tegen de dakgoot maar hem ook niet tegen hielden en ik zelf in een golf van misselijkheid en al het bloed in mijn hoofd alsof mijn ogen ontploften en mijn strottehoofd in een bankschroef zat bijna aan de andere kant achterover van het dak viel, maar ik hervond mijn evenwicht.
“Ga maar weer zitten”, zegt mama zacht. Papa heeft zijn bier weer gepakt en neemt een grote slok. Ik schuif mijn stoel aan en ga zitten.
“Ik lust dit echt niet”, zeg ik, terwijl ik werkelijk weer diezelfde misselijkheid als toen voel opkomen.
“Je eet het allemaal op”, zegt papa duidelijk, maar niet meer zo luid als net.
Ik duw tegen mijn vorkje. Dat grijzige groen van het gebouwtje en het frisse groen van het gras dat tussen de betonplaten groeit en Maurik die daar bewegingloos bovenop ligt. De jus is zijn bloed, ik kokhals maar houd alles binnen. Ik pak met mijn hand een broccoli stronkje, haal het door de jus en steek het in mijn mond.
“Niet met je handen eten” zegt mama. Zij gaat vanavond weer naar yoga, met die “lekkere leraar”, zoals ze hem zelf noemt. Papa gaat televisie kijken. En ik moet proberen te slapen terwijl ik denk aan de knak in Mauriks nek en de plas bloed die niet eens zo groot is en het verminkte gezicht als ik zijn hoofd aan de haren een stukje omhoog trek en dan onwillekeurig over hem heen kots omdat ik geen tijd meer heb om weg te draaien.
“Dus die flikker geeft me nog een bekeuring ook”, vervolgt papa zijn verhaal, “terwijl ik goddomme zijn salaris betaal moet ik hier de deuren ook nog vergrendelen omdat ze te lamlendig zijn om boeven te vangen maar ze hebben wél tijd om míj te bekeuren.” De verontwaardiging is niet gespeeld, papa heeft het zwaar vanwege het onrecht dat hem vaak aangedaan wordt, en aan de politie heb je dan ook niets.
“Ja in mooie pakjes paraderen met veel te dure Meindls, dat kunnen ze,” hoor ik hem nog zeggen. Hij neemt een slok bier, “Eet jij nou even je broccoli op, Julius!”
Mama begint de tafel al af te ruimen. Ik schrok snel de laatste stukjes broccoli naar binnen, zonder aan de schuur te denken, en de betonplaten, en, nou ja, dat is dus juist het enige waar ik aan denk maar als de broccoli op is ren ik naar boven, duik op mijn bed en begraaf mijn hoofd in het kussen.
Gisteren was er politie op school, zij haalden alle juffen en meesters één voor één naar het kantoortje van de directeur. Juf Lisa kwam terug de klas in met uitgelopen make-up, haar stem trilde een beetje. Ze begon te vertellen waarom Maurik die dag niet op school was gekomen en halverwege het verhaal stokte ze ineens en vertrok haar gezicht en rende ze de klas uit, de deur hard dichtslaand, wat ze normaal nooit doet. De agent die achterin het lokaal zat liep weer naar voren, op zijn dure zwarte schoenen, en bleef zonder iets te zeggen voor het bord staan. Wij waren allemaal echt muisstil. Ik ook ja, ik voelde me schuldig aan het verdriet van juf Lisa. Maar ik wist dat ik het geheim moest houden dus haar niet kon helpen.
Vandaag lag er een bos bloemen op het tafeltje van Maurik. Niemand durfde er openlijk naar te kijken. Er was een vervanger voor juf Lisa gekomen, eentje die wij niet kenden. Normaal zouden we zijn gaan keten, maar deze dag was anders, iedereen keek bedrukt en ik wilde wel heel hard “SCHEET” of “REET” roepen, maar dat durfde ik ook niet. Uiteindelijk veegde ik mijn rekenschrift van het tafeltje, brak mijn potlood doormidden en sloeg heel hard met mijn vuisten op het tafelblad maar ik weet ook niet waarom. Ik moest bij de directeur komen die met zijn gladde lage stem vroeg of ik het moeilijk vond dat Maurik nooit meer terug zou komen. Ik wilde de helften van het potlood in zijn ogen steken en zijn kop op zijn bureau kapot beuken en dan met de stoel waarop ik zat zijn ruggegraat tot moes slaan maar ik bleef zitten en keek naar mijn knieën terwijl hij zijn speech afmaakte, want ik had mijn potlood in het lokaal achtergelaten en ben te klein om de directeur echt kapot te maken en mama zegt dat ik geen ruzie mag maken omdat dat niets oplost en geweld slecht is. Daarna mocht ik naar huis maar ik liep eerst door het veld en het bosje naar de grijsgroene schuur met de betonplaten. Er was weinig meer te zien. Geen bordjes of linten zoals in CSI, zelfs het bloed was weg: een vreemde extra-schone vlek op het beton was het enige dat nog getuigde van Maurik.
De deurbel, doordringend en lang, ik schrik op uit mijn kussen. Sliep ik nou echt? Hoe laat is het? Ik hoor papa door de gang lopen, onregelmatig door het bier. Zou mama de sleutels vergeten zijn? Echt wat voor haar. De voordeur gaat open, een donkere stem zegt: “Is dit de woning van meneer Verbeek? Ik ben agent Dusseldorf, ik wil graag een kort gesprek met u over uw zoon, mag ik binnenkomen?”
“Jezus, ze zijn al hier,” denk ik, “binnen drie dagen, terwijl ik niets heb gezegd.”
Mama is lekker bezig met haar yoga leraar, papa geniet van zijn bier en valt dan in slaap op de bank voor de televisie en ik weet niet wat ik moet doen. Het had niet mogen gebeuren maar ik kan het niet terug draaien en nu heb ik dit geweld gepleegd dat leidt tot oorlog volgens mama en ben ik dan zo agressief? Als ze zien hoe slecht ik ben zullen ze me haten en als ik het had moeten opbiechten dan had ik dat meteen moeten doen en aan de politie heb je ook niets. Nu lig ik hier op bed en jaagt de politie op de waarheid en ik, ja ík, ken hem helemaal, niets dan de waarheid. Ik zie Maurik omlaag glijden met zijn voetzolen omhoog en zijn armen wild bewegend en over de rand van het dak verdwijnt hij en ik draai en spring door het dakraam op de zoldervloer en stuif de trap af en - zo snel heb ik nog nooit gerend - de hoek om en daar ligt Maurik. Kapot. Doodstil. Ik kan alleen nog maar langzaam naar hem toe lopen, uit een soort misplaatst respect. “Niet rennen in de kerk” ofzoiets. Maar niemand heeft dat gezien, niemand kan dat weten, en ik kan het niemand meer vertellen.
Maar de agent spreekt met mijn vader in de woonkamer. Ik hoor de rustige stem van de agent en de opgewonden stem van mijn vader, met dronken uithalen. Wat kan ik nog doen om de haat te ontlopen en mijn slechte ik te verbergen? Ik sluip de trap af en de gang door naar de voordeur, die ik heel erg zachtjes achter mij sluit als ik de straat op stap. Niemand ziet mij, niemand hoort mij, terwijl ik door het veld door het bosje naar de grijsgroene schuur loop, die in het maanlicht bijna zwart is. Ik duw de deur open en loop naar boven, zet de ladder rechtop en klim door het dakraam zoals we al zo vaak deden en ik ga op de nok staan. Er brandt nergens licht in de wijde omgeving. Ik hoor de wind ruisen door de natuur, bomen en struiken. Ik denk aan mijn vader die op de bank met de politie moet praten die hij haat en mama die niet wil dat ik ruzie maak en voor galg en rad opgroei. Ik stel mij voor hoe ik voorover val zodat ik ook van het dak zal glijden met mijn voetzolen omhoog zonder grip en over de rand zal verdwijnen, hoofd omlaag, en het beton zal raken waar Maurik dat eerder deed, toen het nog speels was en zonnig.
Reacties
Een reactie posten