Doorgaan naar hoofdcontent

Lunch

De ene hand van papa rust op tafel. De knokkels zijn rauw, de huid is eraf geschaafd. Zijn andere hand beweegt de frietjes opmerkelijk vlug achter elkaar van het bakje naar zijn mond. De spierbundels op zijn arm bewegen daarbij soepel. Zijn brede nek, zijn sterke kaak. Ik kijk naar de hechtingen vlak boven zijn oog. Papa zegt dat het nietjes zijn. Ze zien er inderdaad zo uit, een pleister was zeker niet voldoende. Dat moet echt pijn gedaan hebben.

Mama zegt dat het komt zijn vrienden gisteren in een slechte bui waren toen ze nog laat met hem in het café zaten. Ze drukt mij altijd op het hart dat ik geen ruzie maak op het schoolplein, “met niemand niet” zegt ze dan, omdat ik anders net zo’n heethoofd word als mijn vader. Nou, ik zou wel willen met mijn brilletje en mijn slappe armpjes.

Mijn moeder zit aan de andere kant van de tafel, ze heeft een zonnebril op waar aan één kant een blauwe plek langzaam onderuit zakt. Ik vraag me af of die ook te erg was voor een pleister.
“Het is maar een bloeduitstorting,” zegt ze dan. Dat lijkt mij juist verschrikkelijk, je bloed zal maar uitgestort worden. Waarheen gaat het dan en wat als je leeg raakt?

Ineens denk ik terug aan gistermiddag, op het schoolplein.

Ik sta in de zon voel ik. Er kriebelt iets tegen mijn slaap. Ik denk de pleister die zit gewikkeld om mijn brillepoot omdat die afgebroken was tijdens een vechtpartijtje. Misschien zal ik mijn bril afzetten zodat ik kan krabben maar ik heb eigenlijk mijn schooltas in mijn hand en in mijn andere hand mijn lunchtrommel, hoe onhandig. Het kan ook een zweetdruppel zijn die irritant hangt te hangen tussen de pleister en mijn slaap, of een losse haar. Ik schud mijn hoofd.

Pijn in mijn linker hand, mijn vingers laten los, mijn lunchtrommel is weggegrist. Even let ik niet op en meteen gaat het mis, ik voel mijn hart overslaan en een hete golf van mijn buik naar mijn hoofd spoelen. Ik spied over het schoolplein. Thomas danst triomfantelijk rondjes op een veilige afstand, mijn broodtrommel boven zijn hoofd. Thomas is de grootste van de klas en een beetje dik, hij ziet er belachelijk uit terwijl hij staat te springen en te grijnzen, maar dat lijkt hem niet te deren.

Ik stap naar achteren, de schaduw in, en pak mijn bril van mijn hoofd. Laat de hitte en de spanning even zakken. Zo lekker, hard langs mijn slaap wrijven, nu nog even met mijn nagels. Jeuk kun je alleen bestrijden met pijn. Of je moet het negeren.

Pijn, ga ik Thomas pijn doen? Zo is de poot ook van mijn bril gebroken, maar dat was Julius. Een harde aanloop nemen voor een kopstoot in zijn buik en dan met mijn handen zijn hoofd pakken en op mijn knie bonken. Papa zou het waarderen, hij heeft het altijd over het recht van de sterkste. Dat je moet pakken wat je pakken kan. Ik denk dat dat betekent iemands brood grijpen en ermee vandoor gaan. Misschien heeft hij liever Thomas als zoon. Maar mama zal erg teleurgesteld zijn als ik straks thuis kom met twee gebroken brillepoten. Ik schuif mijn bril weer op mijn hoofd en plotseling staat verderop meester Freek die zijn hand op de schouder van Thomas legt.

“Dat doen wij hier niet, Thomas,” zegt hij, “andermans lunch afpakken.”
“Maar…,” sputtert Thomas.
“Nee, geef de trommel maar terug.”
Thomas loopt in mijn richting, ik zet een paar passen vooruit, het zonovergoten schoolplein op, en pak de trommel aan.
“Sorry” mompelt hij.
“Geeft niet,” zeg ik, “het was wel grappig.”

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een kerstverhaaltje

Ik zal de wereld vrede brengen. Die profetie is mijn bestaansrecht en mijn motivatie. Mijn plan is: laat de rede overwinnen. Met niet te weerleggen argumentatie zal ik volkeren tot elkaar brengen en vertrouwen herstellen, de mensheid tot één verlicht geheel smeden. Geholpen door het gelukkige gesternte waaronder ik geboren ben en dat mij op dit gebied onfeilbaar maakt. Wanneer mensen in het klein en volkeren in het groot eindelijk begrijpen dat het kwaad dat ze aanrichten vroeg of laat als een boemerang terugkomt, waardoor hun plan vanaf het begin tot mislukken gedoemd is, zullen mijn woorden in vruchtbare aarde vallen. De mensheid is er rijp voor. Waar wachten we nog op? Mijn heerschappij zal zonder onrecht tot stand komen, ik zal veroveren zonder oorlog. Vrijwillig kiest iedereen, kiezen alle volken, dezelfde kant, mijn kant, om zo eensgezind voort te bestaan. Door iedereen minstens voldoende uit te keren uit de bronnen der aarde en af te rekenen met het waandenkbeeld dat materië

Het hofje

Op de hoek staat een scheve lantaarnpaal. Ertegenover in het halfdonker staat een aftandse auto met vier wielen op de stoep. Uit het kiertje van het raam van de bestuurder wolkt zo nu en dan de rook van een joint. Je ruikt het ook in de omgeving. Het vermengt met de geur van een vuurtje in iemands tuin. De man in de auto heeft onlangs zijn paardenstaart afgeknipt. Hij heeft nu een vrouw en een kind in één van deze huizen wonen. Een kat zit te schijten in het onkruid bij de zwarte Volvo met lekke band. Verderop vechten twee andere katten iets uit. Eentje heeft nog maar één oog, op de plek van het andere loopt een groot litteken tot aan zijn oor. Hij grijpt met beide voorklauwen de kop van zijn tegenstander beet, als een omhelzing. Die rukt zich los draait om en rent weg. Een gezette man in een vies hemd kijkt toe vanuit zijn slaapkamer, krabt aan zijn ballen en trekt het rolgordijn weer omlaag. Het hoekhuis met de grootste tuin, daar hangt de schutting scheef over de hele lengte. Er z

De postbode

Suizend en rammelend sjezen over een smal zandpaadje op een “delivery bike”: een loodzwaar frame met extra brede wielen en banden en voorop een rek met een bomvol krat en achter zijtassen en op de stevige bagagedrager bovendien een peuter in een ruim bemeten kinderzit die eigenlijk meer weg heeft van een fauteuil. Het paadje loopt af en de snelheid verder op. De bike is fel rood en trilt en stuitert en wordt achterna gezeten door een tweede bestuurd door degene die de weg weet. In de fauteuil heeft de jonge koetsier zich half opgericht in zijn riemen en geeft enthousiast aanwijzingen die vooral neerkomen op “nóg harder!” De protagonist heeft nu geen tijd om zich af te vragen hoe hij in deze situatie terecht is gekomen. Hij wijkt iets uit voor een scheefhangende boom en scheert daarbij langs een struik en daar komt een dwarsverbinding aan: iets wat op een fatsoenlijk fietspad lijkt - “Links!” roept zijn achtervolgster - hij ontwijkt nog wat hoge brandnetels, rakelings langs een kei en