Doorgaan naar hoofdcontent

Rouw

Honderd jaar na het begin van de grote oorlog. De geleidelijk economisch gemotiveerde vrede die rond de afgelopen eeuwwisseling barsten begint te vertonen. Verrotting van binnenuit, intolerantie en ontschaving. Graaien, eigendom, macht. Een schijnbare vergissing, in het strijdgewoel haast onbeduidend maar met grote impact elders in Europa, dat een dorp is. Een sluipende Rus staat plotseling in je slaapkamer, zijn uitgestreken rattengezicht is nu niet meer ver van je bed plat in de krant op je koffietafel. Hij scheurt mensen die je kent van je vandaan, zij kunnen nooit meer terugkeren. Een hele natie in rouw.

Het is allemaal zorgvuldig voorbereid. De afgelopen jaren is onze cultuur versterkt en ons land uitgebreid. Mijn grote voorbeeld Žerajić is al vier jaar dood. Maar de strijd duurt voort. Ik heb getreurd bij het graf van onze held, en ik heb nagedacht. Nagedacht over ons Servië en de schurken van Oostenrijk-Hongarije. De onwaardigen. Bosnië behoort ons toe, die huichelaars hebben niets te zoeken op ons grondgebied, geen verenigde staten van Oostenrijk-Hongarije zolang ik leef. Ik wist toen dat ik hier iets aan zou doen. Vandaag is het zover.

Aartshertog Franz Ferdinand, de troonopvolger, de federalist, komt zijn status oppoetsen en bevestigen. Gewoon maar aanwezig zijn, militairtje spelen. Maar wat geeft je het recht je hier met onze zaken te bemoeien, verderfelijke Oostenrijker. Lekker genieten van glitter en glamour. Lifestyle. Maar niet lang meer, de zwarte hand grijpt al om je keel.

Ik heb door het park gewandeld, met twee kennissen. Om niet op te vallen. Maar nu sta ik op mijn plek aan de weg langs de rivier, tussen het publiek. Precies op tijd. Ik zie de kolonne van zes automobielen naderen. Ergens middenin een lichtflits en dan een daverende knal. Een rookwolk rond de vierde auto die zwaar beschadigd is. Mensen liggen op straat. De kolonne is tot stilstand gekomen. Ik weet dat dit een bom van ons is. Om mij heen is geschreeuw, de menigte begint te rennen en ik ren een stukje mee. Ik stop en kijk. De overige auto’s zijn inmiddels doorgereden, dezelfde weg langs de rivier volgend, met hoge snelheid in mijn richting. Ik vraag mij af of ik vanuit deze positie wel iets kan doen. De eerste auto raast al aan mij voorbij. Is Franz al dood, of zit hij in één van deze auto’s? De tweede, het gaat zo snel dat ik niet eens iemand zou kunnen herkennen. De derde, met drie heren en een dame, in een waas schiet het gevaarte langs mij heen. De vierde en de vijfde auto denderen voorbij en ik blijf achter. Mijn 9 mm Browning omklem ik met mijn hand, ik heb hem niet eens omhoog gebracht om te richten. Dit kan het toch niet zijn, ik heb niets gedaan. Niets kúnnen doen. Ik verberg het pistool weer.

Ik raak niet in paniek, maar heb wel verwarrende conflicten in mijn hoofd, die mij aan de grond nagelen. Wat is de volgende stap. In ieder geval kan ik hier niet blijven staan. De menigte dunt uit en ik loop een stukje terug naar de Lateiner brug. Een boodschapper van de zwarte hand komt op mij toegerend, hij grijpt mij bij de schouders, “Het is mislukt” fluistert hij vlak bij mijn gezicht, “Franz zat in de derde auto, we hebben de vierde opgeblazen. Een hel, allemaal bloedende mensen op straat.” Dit bericht kalmeert mij gek genoeg, geeft mij mijn focus terug. Ik heb geen primitieve bom, ik heb een geavanceerd vuurwapen. Nu komt het op mij aan, ik zal mijn belofte waarmaken. Ik duw de boodschapper opzij en loop naar Schiller’s delicatessen, in het dagblad heb ik gelezen dat het konvooi daar later vandaag nog langs komt.

Het is minder druk op straat. Ik vraag mij af of ik een broodje zal bestellen maar besluit om op de stoep te blijven staan. Paraat. Mijn plicht zal ik nu niet verzaken. Gelukkig maar, want daar komt de kolonne weer aan, op de terugweg. Ze rijden nu niet snel. De eerste auto slaat af, mijn straat in. De tweede. De derde. Maar de kolonne stopt. Er is geschreeuw over en weer uit de bolides. Ik doe een stap naar voren. Franz Ferdinand zit inderdaad in de derde auto, en naast hem een vrouw, zijn vrouw? De chauffeur draait het stuur recht en schakelt. Ik zet een paar flinke passen richting Franz, onderwijl haal ik mijn 9 mm onder mijn jas vandaan en richt op zijn hoofd. Ik sta nog maar anderhalve meter van hem af en haal de trekker over. Een waas voor mijn ogen. Is het zweet of is het een overschot aan bloed in mijn oogbollen, ik richt snel op zijn lichaam en haal nog een keer over. Weer een knal. Ik hoor nu ook mensen gillen. De dame schokt. Franz blijft gewoon rechtop zitten, zijn mond beweegt. Iemand pakt mij van achteren beet en sleurt mij naar de rand van de straat. Het pistool is mij ontfutseld. Mijn hart klopt nog snel, maar de waas trekt weg. De wagen met Franz en de dame erin rijdt weg terwijl ik hardhandig in de boeien wordt geslagen.

Krant van 12 juli 1914, bron Wikipedia. Copertina della Domenica del Corriere Anno XVI n. 27 del 5-12.7.1914 illustrata da Achille Beltrame.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een kerstverhaaltje

Ik zal de wereld vrede brengen. Die profetie is mijn bestaansrecht en mijn motivatie. Mijn plan is: laat de rede overwinnen. Met niet te weerleggen argumentatie zal ik volkeren tot elkaar brengen en vertrouwen herstellen, de mensheid tot één verlicht geheel smeden. Geholpen door het gelukkige gesternte waaronder ik geboren ben en dat mij op dit gebied onfeilbaar maakt. Wanneer mensen in het klein en volkeren in het groot eindelijk begrijpen dat het kwaad dat ze aanrichten vroeg of laat als een boemerang terugkomt, waardoor hun plan vanaf het begin tot mislukken gedoemd is, zullen mijn woorden in vruchtbare aarde vallen. De mensheid is er rijp voor. Waar wachten we nog op? Mijn heerschappij zal zonder onrecht tot stand komen, ik zal veroveren zonder oorlog. Vrijwillig kiest iedereen, kiezen alle volken, dezelfde kant, mijn kant, om zo eensgezind voort te bestaan. Door iedereen minstens voldoende uit te keren uit de bronnen der aarde en af te rekenen met het waandenkbeeld dat materië

Het hofje

Op de hoek staat een scheve lantaarnpaal. Ertegenover in het halfdonker staat een aftandse auto met vier wielen op de stoep. Uit het kiertje van het raam van de bestuurder wolkt zo nu en dan de rook van een joint. Je ruikt het ook in de omgeving. Het vermengt met de geur van een vuurtje in iemands tuin. De man in de auto heeft onlangs zijn paardenstaart afgeknipt. Hij heeft nu een vrouw en een kind in één van deze huizen wonen. Een kat zit te schijten in het onkruid bij de zwarte Volvo met lekke band. Verderop vechten twee andere katten iets uit. Eentje heeft nog maar één oog, op de plek van het andere loopt een groot litteken tot aan zijn oor. Hij grijpt met beide voorklauwen de kop van zijn tegenstander beet, als een omhelzing. Die rukt zich los draait om en rent weg. Een gezette man in een vies hemd kijkt toe vanuit zijn slaapkamer, krabt aan zijn ballen en trekt het rolgordijn weer omlaag. Het hoekhuis met de grootste tuin, daar hangt de schutting scheef over de hele lengte. Er z

De postbode

Suizend en rammelend sjezen over een smal zandpaadje op een “delivery bike”: een loodzwaar frame met extra brede wielen en banden en voorop een rek met een bomvol krat en achter zijtassen en op de stevige bagagedrager bovendien een peuter in een ruim bemeten kinderzit die eigenlijk meer weg heeft van een fauteuil. Het paadje loopt af en de snelheid verder op. De bike is fel rood en trilt en stuitert en wordt achterna gezeten door een tweede bestuurd door degene die de weg weet. In de fauteuil heeft de jonge koetsier zich half opgericht in zijn riemen en geeft enthousiast aanwijzingen die vooral neerkomen op “nóg harder!” De protagonist heeft nu geen tijd om zich af te vragen hoe hij in deze situatie terecht is gekomen. Hij wijkt iets uit voor een scheefhangende boom en scheert daarbij langs een struik en daar komt een dwarsverbinding aan: iets wat op een fatsoenlijk fietspad lijkt - “Links!” roept zijn achtervolgster - hij ontwijkt nog wat hoge brandnetels, rakelings langs een kei en