Doorgaan naar hoofdcontent

Terug


Ik had ongeveer 3 uur Duitse Autobahn in ons Aygootje erop zitten. Een Aygo is een minuscuul autootje met het vermogen van ongeveer één Shetland pony. Net toen ik van plan was het stuur over te geven aan mijn vrouw, ook omdat ik moest plassen, zei ze ‘Ik ga even een dutje doen.’ De gordel drukte op mijn blaas om de aandrang nog wat te verergeren. Mijn vrouw pakte haar reiskussentje en nestelde zich in de stoel, met haar knie tegen de versnellingspook.
Een half uurtje later werd ze wakker. Ik leegde mijn blaas op een onooglijk terreintje langs de snelweg. We moesten ook tanken, maar zo lang kon ik niet wachten.
Ik ging zitten op de bijrijdersstoel en mijn vrouw startte. De versnellingsbak knarste een paar keer. Het motortje raasde. De geur van verbrande koppeling vulde het interieur. Een Audi miste ons op een haar na tijdens het invoegen. Ik besloot de omgeving van onze route op mijn telefoon te verkennen. Tikte “Tankstelle” in de zoekbalk boven de kaart. Op het kaartje floepten een aantal pinnetjes omhoog. Elk pinnetje was een tankstation.
Het eerstvolgende tankstation was over 27 kilometer: Pforzheim. Ik heb er twee keer in mijn leven stilgestaan in een onvoorstelbare verkeerschaos. Er zijn daar twee pompjes in totaal voor allebei de richtingen van de snelweg. Het klinkerweggetje, de pompjes en het gebouwtje zijn in de jaren 70 geplaatst en daarna aan hun lot over gelaten. Alles is kapot, kleeft en stinkt. Twijfelachtige figuren roken er sjekkies en volgen je bewegingen nauwlettend.
Met nog ruim 120 “resterende” kilometers dacht ik makkelijk een pomp verder te halen, ook al wist ik dat die “resterende” kilometers steeds sneller minder zouden worden.

We pruttelden langs Pforzheim, waar het opvallend rustig was. In deze 27 kilometer waren er 40 “resterende” kilometers vanaf gegaan. De volgende pomp aan de snelweg zou over 55 kilometer zijn. Ik verwachtte niet meer dat onze 82 “resterende” kilometers voldoende zouden zijn om die te bereiken. Ik zag mijzelf al met een jerrycan benzine in de brandende zon langs de snelweg zeulen. Kilometers lopen. De reis zou uren langer worden.
Ondertussen rommelde mijn vrouw nog wat met de versnellingsbak en terwijl we helling op in de linkerbaan steeds langzamer gingen, begon het verkeer in de rechter ons weer in te halen. Op mijn telefoon verschoof ik het kaartje iets verder langs onze route. Ik tikte op “search” en zag nieuwe pinnetjes in de buurt van de snelweg omhoog floepen. Ik keek even op het instrumentenpaneel om te zien hoeveel “resterende” kilometers er nog waren. 40. En we waren nog geen 20 kilometer voorbij Pforzheim. Achter ons lichtsignalen. Mijn vrouw gaf richting aan en stuurde langzaam naar rechts. Op mijn telefoon zag ik het dichtstbijzijnde pompstation bij de volgende afslag, op ruim 7 kilometer van onze huidige positie. Ik drukte op “navigeer naar deze plaats”.

De haakse bocht aan het eind van de afrit nadert snel. Ik zie mijn vrouw geen aanstalten maken om te remmen. Ik zie ons al rechtdoor in het struikgewas verdwijnen. Ik weet ook dat geen enkele bestuurder zit te wachten op commentaar van de bijrijder. Mijn vrouw al helemaal niet. Maar we zijn nu wel heel dicht bij het einde van de strook en we hebben nog nauwelijks vaart geminderd.
‘Remmen!’ roep ik dan toch. Lijfsbehoud is sterker dan relatiebehoud.
Ternauwernood blijven we op het asfalt, vol op de remmen. Onderaan de bocht is de vaart er wel uit. We rollen sloom langs een bosje, richting de volgende invoegstrook. Het tempo lijkt steeds slomer vergeleken bij de Audi’s en BMW’s die ik in gedachten voorbij zie razen. Mijn vrouw kijkt strak voor zich uit. Beide handen aan het stuur, witte knokkels.
‘Tweede versnelling!’ roep ik, ‘gassen!’
Maar de weg is leeg. Verderop een kruising met stoplichten en daarachter het tankstationnetje. Zwijgend stopt mijn vrouw naast één van de beschikbare pompen. Zwijgend stapt ze uit, ze laat het portier open staan. Terwijl de tank volstroomt staar ik naar het gebouwtje. Mijn vrouw staat te lachen met de jongeman achter de balie.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een kerstverhaaltje

Ik zal de wereld vrede brengen. Die profetie is mijn bestaansrecht en mijn motivatie. Mijn plan is: laat de rede overwinnen. Met niet te weerleggen argumentatie zal ik volkeren tot elkaar brengen en vertrouwen herstellen, de mensheid tot één verlicht geheel smeden. Geholpen door het gelukkige gesternte waaronder ik geboren ben en dat mij op dit gebied onfeilbaar maakt. Wanneer mensen in het klein en volkeren in het groot eindelijk begrijpen dat het kwaad dat ze aanrichten vroeg of laat als een boemerang terugkomt, waardoor hun plan vanaf het begin tot mislukken gedoemd is, zullen mijn woorden in vruchtbare aarde vallen. De mensheid is er rijp voor. Waar wachten we nog op? Mijn heerschappij zal zonder onrecht tot stand komen, ik zal veroveren zonder oorlog. Vrijwillig kiest iedereen, kiezen alle volken, dezelfde kant, mijn kant, om zo eensgezind voort te bestaan. Door iedereen minstens voldoende uit te keren uit de bronnen der aarde en af te rekenen met het waandenkbeeld dat materië

Het hofje

Op de hoek staat een scheve lantaarnpaal. Ertegenover in het halfdonker staat een aftandse auto met vier wielen op de stoep. Uit het kiertje van het raam van de bestuurder wolkt zo nu en dan de rook van een joint. Je ruikt het ook in de omgeving. Het vermengt met de geur van een vuurtje in iemands tuin. De man in de auto heeft onlangs zijn paardenstaart afgeknipt. Hij heeft nu een vrouw en een kind in één van deze huizen wonen. Een kat zit te schijten in het onkruid bij de zwarte Volvo met lekke band. Verderop vechten twee andere katten iets uit. Eentje heeft nog maar één oog, op de plek van het andere loopt een groot litteken tot aan zijn oor. Hij grijpt met beide voorklauwen de kop van zijn tegenstander beet, als een omhelzing. Die rukt zich los draait om en rent weg. Een gezette man in een vies hemd kijkt toe vanuit zijn slaapkamer, krabt aan zijn ballen en trekt het rolgordijn weer omlaag. Het hoekhuis met de grootste tuin, daar hangt de schutting scheef over de hele lengte. Er z

De postbode

Suizend en rammelend sjezen over een smal zandpaadje op een “delivery bike”: een loodzwaar frame met extra brede wielen en banden en voorop een rek met een bomvol krat en achter zijtassen en op de stevige bagagedrager bovendien een peuter in een ruim bemeten kinderzit die eigenlijk meer weg heeft van een fauteuil. Het paadje loopt af en de snelheid verder op. De bike is fel rood en trilt en stuitert en wordt achterna gezeten door een tweede bestuurd door degene die de weg weet. In de fauteuil heeft de jonge koetsier zich half opgericht in zijn riemen en geeft enthousiast aanwijzingen die vooral neerkomen op “nóg harder!” De protagonist heeft nu geen tijd om zich af te vragen hoe hij in deze situatie terecht is gekomen. Hij wijkt iets uit voor een scheefhangende boom en scheert daarbij langs een struik en daar komt een dwarsverbinding aan: iets wat op een fatsoenlijk fietspad lijkt - “Links!” roept zijn achtervolgster - hij ontwijkt nog wat hoge brandnetels, rakelings langs een kei en