Doorgaan naar hoofdcontent

Niet roken

De man die het treinstel binnenkomt is niet te negeren. Hij verspreidt een doordringende geur van pijprook. Sinds het rookverbod in de trein van 2004 niet meer waargenomen. Zijn lange leren jas, lichtbruin met donkere vlekken, slaat tegen medepassagiers aan. Onder zijn snor mompelt hij een verontschuldiging. Hij gaat zitten in een hoekje van vier zitplaatsen waar nog 1 vrije plek aan het gangpad is. Zijn buurvrouw kijkt misprijzend hoe hij een pand van zijn jas van haar rokje pakt en over zijn eigen been legt. Hij trekt zijn leren koffertje met het bijzondere embleem op schoot.
De overige passagiers volgen enige tijd zijn handelingen al is het maar omdat ze op zoek waren naar de bron van die sterke geur. Als het niet de dikke vlekkerige jas is dan wel de inhoud van het koffertje. De man licht het deksel op en kijkt verliefd naar een verzameling van zeker 30 gebruikte pijpen. Liggend in het koffertje met leren riempjes op hun plaats gehouden en enkele in pochets in de klep. Daarnaast tabak en lucifers.

Tegenover hem zit Marie. Een schok van herkenning gaat door haar 60 jaar oude lijf, en meteen begint er van binnen iets te gloeien. Zo’n indringende pijpenlucht heeft ze in geen jaren geroken, het transporteert haar meteen terug naar het laatste jaar dat ze in de Barleusstraat woonde. Ze kijkt onder haar wimpers naar de man die recht tegenover haar is gaan zitten. Hun voeten raken elkaar. Het is precies haar buurman van toen, maar dat kan niet want dat was 30 jaar geleden. Zij zat vast in een ongelukkig huwelijk. Hij was daar komen wonen met zijn vrouw, die niet veel ouder was dan zij terwijl hij zelf twee keer zo oud was. Toen hij zich aan haar en haar man kwam voorstellen had hij langdurig naar haar gekeken. Te veel een heer om te knipogen of andere tekenen te geven maar teveel man om zijn ogen niet net iets te lang op haar bevallige rondingen te laten rusten. Ze hadden het bed niet vaak gedeeld, maar ze vond het zalig omdat het zo verboden was. En ze genoot van zijn verhalen over het grootse leven dat hij leidde temidden van kunsthandelaren en vastgoedtycoons. Ze stelde zichzelf voor aan zijn zijde, in plaats van zijn vrouw, en nu ziet ze dat beeld opnieuw. Hij in maatpak met zijn onafscheidelijke pijp in de mond, een elegante wandelstok aan de ene en haar aan de andere arm. Oh, ze zou de kunstwereld en de vastgoedwereld versteld doen staan met haar figuur en haar welbespraaktheid. Ze had kunstgeschiedenis gestudeerd en wist het nodige van de financiële wereld via haar vader. Maar haar man betrapte hen. De man bij wie ze nu nog steeds is. Geen mooie kunstwerken en glamoureuze parties maar aardappelen met vlees en zondagochtendseks waren haar leven geweest. Ze bekijkt de man met het pijpenkoffertje nog eens goed. De gelijkenis is treffend maar het kan haar buurman niet zijn, daar is hij te jong voor. Ze is hem dankbaar voor het luikje naar het verleden dat hij voor haar opende.

Naast de man aan de overzijde van het gangpad zit Sven. 3 dagen baard, knotje, strakke spijkerbroek, blouse met bijpassend sjaaltje. Hij bekijkt vanuit zijn ooghoek de inhoud van het koffertje. Dit is precies het koffertje van die oude vent in de straat waar hij vroeger woonde bij zijn ouders. Maar die moet toch allang dood zijn. Met zijn gele gezicht vol diepe rimpels en krakende stem was hij toen al zeker 90. Maar altijd onberispelijk gekleed in een oud maatpak, veterdasje. Netjes verzorgde snor, kapper kwam elke week. En hij rookte aan één stuk door. Van hem heeft Sven de edele kunst van het pijproken geleerd. Als hij ruzie had met zijn ouders vertrok hij weleens naar de oude man om een pijpje voor hem te stoppen waar hij dan zelf ook altijd een paar trekjes van mocht nemen.
Hij luisterde naar de verhalen die op bejaardentempo werden opgedist. Vaak waren het dezelfde verhalen. Over vastgoeddeals, chantagepraktijken en kunsthandel. Waar de oude vent natuurlijk altijd een belangrijk rol in speelde. Nu heeft Sven zelf een Gubbels thuis op zijn standaard in de vitrinekast staan. Hij verheugt zich er al op die zometeen op te steken.

Waar komt die ranzige lucht ineens vandaan? Bart kijkt om zich heen. De wolk oudbakken pijprook, want dat is het, loopt langs hem in de vorm van een man met een koffertje. De lange leren jas met vlekken schuurt langs zijn arm,. De man gaat een zitje verderop zitten. Als hij zijn koffertje openklapt komt er een nog sterkere walm voorbij. De vorige keer dat hij dit zo sterk rook moet meer dan 30 jaar geleden zijn geweest. Hij was op weg naar Saoedi-Arabië om met investeerders te spreken over een hotelketen. De man met doordringende rooklucht ging naast hem zitten in het vliegtuig. Die had overigens geen koffertje bij zich maar slechts 1 pijp, die hij prompt begon te stoppen met tabak. Eenmaal klaar stak hij er genoeglijk de fik in. Bart zelf wenkte de stewardess en bestelde een flinke bolknak, om wat tegenwicht te hebben tegen de weeïge walm die zijn medepassagier produceerde. Maar die zag in het gezamelijk roken een uitnodiging tot een gesprek. Na wat pocherige verhalen over maitresses en veroveringen waar Bart niet op reageerde begon hij over de vastgoedwereld, en wat hij daar allemaal presteerde. Regelmatig vergat hij aan zijn pijp te lurken en moest hij die opnieuw aansteken, waarbij het speeksel in de steel een reutelend geluid veroorzaakte.
Bart kon het niet laten de man zo nu en dan op een dwaalspoortje te zetten. De man had geen goed idee over hoe de vastgoedwereld in elkaar stak en was vooral aan het grootspreken. Bart zat een tijdje gaten in zijn verhalen te prikken om de tijd te verdrijven maar dat begon ook te vervelen. Hij was dan ook blij toen de vliegreis 3 pijpen later over was. Zo’n sterke lucht heeft hij nadien niet meer geroken, tot nu.

‘Is dat opa?’ vraagt Chantal haar nadat ze over haar schoot is geklommen en half in het gangpad hangt. ‘Opa is dood’ antwoordt ze automatisch. Ze had altijd een moeilijke relatie met haar vader. Een oude man met veel jongere vrouw die twee jaar geleden zomaar omkwam tijdens een reis alleen. Hij was onberekenbaar en vooral met zichzelf bezig. Als puber had ze betere woorden gevonden: hypocriet, narcist. Voor Chantal heeft ze alles maar in het midden gelaten, die is daar toch te jong voor.
Toch ruikt het wel heel sterk naar haar vader. Ze draait zich om en werpt ook een blik door het gangpad. Haar adem stokt: ze ziet haar vader maar dan 30 jaar jonger. Ze kent deze man absoluut niet maar ze ziet de familiegelijkenis. En net zo’n jas en datzelfde koffertje met het embleem van de club. Ze zet Chantal terug op haar plekje bij het raam. ‘Ik snap dat je opa dacht te zien,’ zegt ze, terwijl ze de adrenalinestoot probeert te dempen, ‘maar het is een andere meneer met zo’n koffertje. Opa is dood.’ Het moet toeval zijn, een andere pijproker van dezelfde club met een hoofd dat enigszins op dat van haar vader lijkt. Ze durft niet nog een keer te kijken, dit wil ze helemaal afsluiten.
Chantal kijkt alweer naar buiten.

De pijpenman klapt zijn koffertje dicht. Het is een mooi koffertje, met een embleem in reliëf op het deksel en een handig binnenwerk om pijpen en benodigdheden te vervoeren. Hij heeft vanmiddag de erfenis van zijn vader geweigerd. Hij had wel het idee dat hier flinke schulden bij zaten. Zijn vader was zo’n klaploper. En onbetrouwbaar bovendien. Als zoon uit zijn eerste huwelijk was hij nog redelijk traditioneel opgevoed. Later ging de grootheidswaanzin van zijn pa wat uit de hand lopen net als de aantallen maitresses. Mama was het zat en scheidde. Op zijn 22e had hij afscheid genomen van zijn pa, sindsdien had hij hem niet meer gezien of gesproken. Raar dat hij nu de enige in zijn testament was. Er waren nog twee huwelijken na gekomen en zeker zoveel kinderen. De notaris liet doorschemeren dat het een goede zet was om de erfenis niet te aanvaarden. Hij tekende alle documenten en zegde daar zijn vader voor de tweede keer vaarwel.
De begrafenis was een stille gebeurtenis. Er waren geen sprekers behalve de mevrouw van de uitvaartverzekering, die zijn vader natuurlijk ook niet kende. Zij hield het bij een paar algemeenheden die goed pasten bij het steriele zaaltje. Een vrouw die verderop zat keek heem een paar keer aan tijdens de plechtigheid. Kort krullend haar, overduidelijk geverfd. Ze glimlachte warm naar hem als hij terugkeek. Na afloop kwam ze naar hem toe, plakje cake en kopje koffie in de hand. ‘Jij bent de zoon hè?’ zei ze. Hij knikte alleen maar. Ze kwam vlak naast hem staan. Hij stapte niet opzij want hij voelde haar vriendelijkheid. Ze fluisterde ‘ik ben zijn buurvrouw, ik heb nog een huissleutel, hier’ en ze gaf hem een sleutel, ze stootte hem aan om zeker te zijn van zijn aandacht ‘je moet zo dadelijk naar zijn huis gaan en een aandenken aan hem meenemen, voordat ze alles meenemen en het huis te koop zetten,’ zei ze, ‘hij was toch je vader.’
Die middag in de gang van de woning overviel hem de geur van oude pijprook. De woonkamer met vergeelde wanden was de woonkamer van een vreemde. Een rare verstilde sfeer hing er, alsof de pijprook alles had geconserveerd, de lucht had stilgestaan. Hij herkende niets na zoveel jaren en in een ander huis. Hij opende lukraak wat kasten, pakte wat boeken van een plank totdat zijn oog viel op het koffertje onder de salontafel. Het pijpenkoffertje dat zijn vader al had toen hij nog de alwetende en almachtige vader was die hij nodig had. Zo kwam de zoete geur van pijptabak weer in perspectief. Wijs lurkte vader aan zijn pijp en legde hem uit hoe de wereld in elkaar stak. Voordat hij daar zelf meer van af wist en de waandenkbeelden hem begonnen te irriteren. Snel pakte hij het koffertje onder de tafel vandaan en liep naar de voordeur. Hij wilde hier niet langer zijn. In het voorbijgaan griste hij de lange leren jas van de kapstok en trok hem over zijn eigen aan. Omhult door vroeger liep hij naar het station om naar huis te gaan. Ergens gooide hij de huissleutel in de bosjes.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een kerstverhaaltje

Ik zal de wereld vrede brengen. Die profetie is mijn bestaansrecht en mijn motivatie. Mijn plan is: laat de rede overwinnen. Met niet te weerleggen argumentatie zal ik volkeren tot elkaar brengen en vertrouwen herstellen, de mensheid tot één verlicht geheel smeden. Geholpen door het gelukkige gesternte waaronder ik geboren ben en dat mij op dit gebied onfeilbaar maakt. Wanneer mensen in het klein en volkeren in het groot eindelijk begrijpen dat het kwaad dat ze aanrichten vroeg of laat als een boemerang terugkomt, waardoor hun plan vanaf het begin tot mislukken gedoemd is, zullen mijn woorden in vruchtbare aarde vallen. De mensheid is er rijp voor. Waar wachten we nog op? Mijn heerschappij zal zonder onrecht tot stand komen, ik zal veroveren zonder oorlog. Vrijwillig kiest iedereen, kiezen alle volken, dezelfde kant, mijn kant, om zo eensgezind voort te bestaan. Door iedereen minstens voldoende uit te keren uit de bronnen der aarde en af te rekenen met het waandenkbeeld dat materië

Het hofje

Op de hoek staat een scheve lantaarnpaal. Ertegenover in het halfdonker staat een aftandse auto met vier wielen op de stoep. Uit het kiertje van het raam van de bestuurder wolkt zo nu en dan de rook van een joint. Je ruikt het ook in de omgeving. Het vermengt met de geur van een vuurtje in iemands tuin. De man in de auto heeft onlangs zijn paardenstaart afgeknipt. Hij heeft nu een vrouw en een kind in één van deze huizen wonen. Een kat zit te schijten in het onkruid bij de zwarte Volvo met lekke band. Verderop vechten twee andere katten iets uit. Eentje heeft nog maar één oog, op de plek van het andere loopt een groot litteken tot aan zijn oor. Hij grijpt met beide voorklauwen de kop van zijn tegenstander beet, als een omhelzing. Die rukt zich los draait om en rent weg. Een gezette man in een vies hemd kijkt toe vanuit zijn slaapkamer, krabt aan zijn ballen en trekt het rolgordijn weer omlaag. Het hoekhuis met de grootste tuin, daar hangt de schutting scheef over de hele lengte. Er z

De postbode

Suizend en rammelend sjezen over een smal zandpaadje op een “delivery bike”: een loodzwaar frame met extra brede wielen en banden en voorop een rek met een bomvol krat en achter zijtassen en op de stevige bagagedrager bovendien een peuter in een ruim bemeten kinderzit die eigenlijk meer weg heeft van een fauteuil. Het paadje loopt af en de snelheid verder op. De bike is fel rood en trilt en stuitert en wordt achterna gezeten door een tweede bestuurd door degene die de weg weet. In de fauteuil heeft de jonge koetsier zich half opgericht in zijn riemen en geeft enthousiast aanwijzingen die vooral neerkomen op “nóg harder!” De protagonist heeft nu geen tijd om zich af te vragen hoe hij in deze situatie terecht is gekomen. Hij wijkt iets uit voor een scheefhangende boom en scheert daarbij langs een struik en daar komt een dwarsverbinding aan: iets wat op een fatsoenlijk fietspad lijkt - “Links!” roept zijn achtervolgster - hij ontwijkt nog wat hoge brandnetels, rakelings langs een kei en