Rover sluit
het boek en wil het op de stapel onder de vensterbank leggen, maar in
het halfduister mist hij en het valt op de grond. Geschrokken spitst
hij zijn oren. Hij durft niet om zich heen te kijken of te bewegen,
uit angst meer geluid te maken. Het blijft minutenlang stil. Hij zit
nog op de armleuning van zijn fauteuil vlak bij de kier tussen het
kozijn en het hardboard dat hij er 74 dagen geleden op timmerde. Als
het stil blijft laat hij zich van de leuning afglijden op het
zitkussen.
‘Er is hier niemand,’ fluistert
Mireille.
‘Je weet maar nooit,’ antwoordt hij
de schim die tegenover hem op de bank zit, gehuld in een vale deken
tegen de frisheid, ‘ze kunnen spionnen vooruit sturen.’
Hij rende de tuin uit op zijn korte
beentjes om het paard in de wei te gaan voeren. Het was mooi weer, de
grond voelde stevig onder zijn voeten. De lucht fris en droog. Bij
het hek stonden twee andere jongens, het paard was helemaal achter in
de wei. Rover stopte bij het hek en keek de jongens om beurten aan,
daarna zwaaide hij naar het paard. Één van de jongens boog zich
naar hem toe en fluisterde in zijn oor ‘Wil je een geheim zien?’
Het waren gewone jongens die daar ook alleen maar gekomen waren om
het paard te aaien en te voeren. Nu is het paard helemaal aan de
andere kant dus is het misschien wel leuk om een geheim te bekijken.
De jongens namen hem mee naar een plukje bomen waar ze hem in elkaar sloegen. Toen hij uren later thuis kwam moest hij
de pijn in zijn lichaam, zijn tranen en zijn toegetakelde gezicht
verklaren. Zijn moeder noemde hem naïef.
Een rilling gaat door hem heen bij de
herinnering, of het is de kou. Hij zet de capuchon van zijn hoodie
op. De lente kondigt zich nog niet aan. De klok op het altaartje
geeft 5 uur aan. Nog een uur en dan mogen ze eten. Met zijn tweeën
hebben ze nog voor 132 dagen eten, Rover betwijfelt of dat genoeg is.
De laatste verse sinaasappel aten ze
met Kerst. Rover sneed hem doormidden met het zaagje van zijn zakmes.
De oranje huid was dik en hij moest flink zagen maar uiteindelijk
kwam er vocht uit de snee. Snel likte hij de sinaasappelhuid af. Hij
sneed verder door het vruchtvlees waarbij meer sinaasappelsap op het
tafelblad druppelde tot hij twee helften had. Mireille likte het
vocht van tafel en keek hem gelukkig aan. Dit was een moment dat zij
samen hadden. Hij voelde zich sterk verbonden met zijn haar. Snel
sneed hij de helften doormidden en likte daarna zijn mes en zijn
vingers af terwijl Mireille nogmaals het tafelblad schoon likte. Dit
was een betere kerstmis dan alle voorgaande. Zwijgend aten zij de
sinaasappel schoon op, de binnenkant van de schil was bitter maar
zelfs dat smaakte zoveel beter dan het blikvoer waar ze nu toe
veroordeeld waren.
Het is te donker om verder te lezen.
Geen licht, geen warmte, dat is Rovers beslissing. Het pand moet
uitgestorven lijken. Overleven door onzichtbaarheid. Alleen de vieze
lucht van hun uitwerpselen aan het einde van de gang verraadt hun
aanwezigheid.
De laatste horde was van 14 januari,
hij heeft het in de zelfgemaakte kalender genoteerd. Normaal
kondigden de hordes zich aan met motorgeronk en soms met geweervuur,
maar deze was ineens in de hoofdstraat naast hun pand. Mireille en
Rover lagen te suffen op de bank toen ze een stem hoorden alsof die
in de kamer was
‘Dat bedoelde ze helemaal niet, het
ging om een andere keer.’
Het was vlak onder hun gebarricadeerde
raam. Klaarwakker bleven zij liggen. Niet bewegen. Dat maakt geluid.
Ze luisterden naar het geroezemoes en het geluid van vele voeten die
slepen door smurrie van natte bladeren of misschien wel natte sneeuw.
Stemmen die weerkaatsten in de straat, na ruim een week van doodse
stilte. Rover rook de zurige lucht van zijn vriendin, nu hij
klaarwakker was en haar noodgedwongen bleef omarmen. Mireille rook
ongetwijfeld zijn ongewassen lichaam en schaamde zich voor het hare
net als hij voor het zijne. Als deze mensen nu maar niet hier een
plek voor de nacht gingen zoeken. Je weet niet wat er gebeurt, met
hun voorraden en misschien met hun leven. Dit waren zeker 30 man
schatte Rover, die zouden hun levensvoorraad in een paar minuten
geplunderd hebben. Maar de groep liep verder over de weg door het
dorp. Hun stemmen en voetstappen stierven weg.
‘Ik had ze wel willen ontmoeten,’
fluisterde Mireille toen het al even stil was.
‘Doe normaal, je weet niet wat voor
moordenaars er tussen zitten’
‘Ze klonken niet zo heel
moordzuchtig.’
‘Een mens doet rare dingen als hij in
doodsnood is...’
‘Dit is gewoon een groep overlevers.’
‘Ja en hoe denk je dat ze overleefd
hebben,’ begon Rover triomfantelijk, ‘door konijntjes te aaien en
planten te knuffelen?’
Mireille zweeg.
De eerste keer dat hij Mireille zag
viel hij als een blok voor haar. Ze stapte door de deuropening bij
een feestje van gemeenschappelijke vrienden, stralend met een open
gezicht. Een middellange zomerjurk van een lichte stof zweefde rond
haar sierlijke lichaam. Haar ogen zochten contact en vonden dat bij
hem. Meteen glimlachte ze en gleed tussen de andere gasten door naar
hem toe. ‘Haal jij een drankje voor me?’ en ze knipoogde. Hij was
met haar blijven praten en ze begonnen te daten. Er was niets nep aan
Mireille, ze wist wat ze voelde en deed wat ze dacht. Ze ging uit van
het goede in de mens en accepteerde de teleurstellingen die daarbij
hoorden. Rover wilde haar niet teleurstellen.
Nu zit Mireille hier met haar slechte
huid en rood omrande ogen in het laatste beetje schemer, in zijn
gevangenis die bedoeld is om hun beider leven te rekken. Ze gaan niet
meer naar het theater of een bistro, ze discussiëren niet meer in de
zon bij een goed glas wijn. Ze schuilen voor wat er rest van de
samenleving en zwijgen. Rover kijkt op de klok, nog 35 minuten. Hij
zal zo het blik, de vorkjes en de opener op hun vaste plek
klaarleggen zodat ze in het donker hun maaltijd kunnen eten. Dan
zullen ze gaan slapen. Zij op de bank. Hij op de grond. Ieder met hun
eigen gedachten. De vloer zal pijn doen aan Rovers knokige lichaam en
het ongemak van de honger zal hem lang wakker houden.
Net als hij is opgestaan klinkt er een
schot in de verte. Mireille staat ook op en zegt: ‘Ik wil naar
buiten.’ Ze kijkt naar het dichtgetimmerde raam.
‘Je bent gek’ antwoordt Rover.
In de verte klinkt het geronk van
meerdere motoren. Dit lijkt een grote bende plunderaars. Een
respectloze horde die alleen aan de eigen groep denkt. Als de vorige
bendes de winkels in het dorp niet leeggeplunderd hadden, zouden zij
het nu doen. Luid joelend en schietend en alles kapot makend
onderweg. Wat ze met een eenzame vrouw die zomaar langs de weg staat
zouden doen wil Rover helemaal niet bedenken.
‘Kom dan mee,’ zegt Mireille zacht,
‘samen maken we meer kans en het is ook beter voor je, als mens.’
De laatste keer dat ze seks hadden is
een eeuwigheid geleden. Hij zou het moeten opzoeken op de kalender.
Ze leven in een doffe afgesloten ruimte ieder voor zich, zonder
noemenswaardige communicatie. Soms in een omhelzing uit gewoonte maar
hun beproefde lichamen en uitgemergelde geest voelen er eigenlijk
niets meer van. Rover bemerkt bij zichzelf de onverschilligheid die
hij inmiddels heeft tegenover Mireille. Hij is alleen bezig met het
geheim houden van zijn schuilplaats en de voorraden die hij nog
heeft. Als Mireille hem maar niet verraadt. Hij zou haar van kant
kunnen maken. Maar een mogelijke worsteling maakt lawaai. Bovendien
voelt hij zich zo zwak dat hij niet helemaal zeker weet of het zou
lukken. Hij ziet dat Mireille onrustiger wordt, ze draait schokkerig
tussen het raamkozijn en de deur naar de gang en kijkt hem aan.
‘We moeten hier weg, Rover,’ zegt
ze, ‘dit is voor niemand goed.’
Ze stapt naar het altaar waar de
sleutel in ligt. Ze kijkt hem aan terwijl ze het laatje open trekt.
Van binnen gaat hij akkoord. De bende is het dorp binnengetrokken.
Het motorgeronk weerkaatst tegen het gebouw tegenover hen alsof het
al verderop in de staat is.
Rover grist de sleutel uit het laatje
en volgt Mireille naar beneden. Ze moeten nu voortmaken anders ziet
de bende waar Mireille vandaan komt. Rover opent de voordeur en duwt
Mireille door de opening. Hij sluit instinctief zijn ogen. De laatste
zonnestralen blikkeren op straat en het witte pand tegenover. Na zo
lang in de duisternis is hij meteen verblind. Het weerkaatste geluid
van motoren is oorverdovend met de deur open. Door zijn oogharen ziet
hij Mireille in een krans van licht staan. De horde kan elk moment om
de flauwe bocht komen. Mireille draait zich naar Rover.
‘Kom dan mee,’ zegt ze nog eenmaal.
In het felle licht lijkt ze zelf te stralen. Rover ziet hetzelfde als
die eerste keer. Mireille is zichzelf, en ze lééft. De scherpe
buitenlucht en al het licht en het ongefilterde geluid maken hem
overprikkeld. Hij geeft haar nog een duw verder de straat op. ‘Zeg
niks over deze schuilplaats,’ sist hij. Hij is bang de controle te
verliezen en voelt zich wee vanbinnen. Het voelt als dronken /
aangeschoten. Hij ziet Mireille de straat inkijken richting het
motorgeronk. Ze ziet de bende nu aankomen. Ze steekt haar armen
omhoog en begint te zwaaien. Rover klapt de deur dicht en draait die
op slot. Hij trekt zich terug in een gangkast waar hij niets kan
horen of zien.
Nu zit hij weer in zijn stoel. Het is
aardedonker, hij heeft op de tast een blikje en een opener gepakt.
Vanavond mag hij het hele blikje alleen leegeten. Zo zal hij weer op
krachten komen, en niemand weet dat hij hier zit.
Reacties
Een reactie posten