Doorgaan naar hoofdcontent

André

André neemt de korte brede trap omhoog en loopt door het vrijwel lege café naar het groepje achterin. Het is een beetje duister. Er zitten zeker tien mensen om aan elkaar geschoven tafeltjes op de bank tegen de muur en op losse stoelen ervoor. Hij is nu dicht genaderd, een vrouw op de bank recht voor hem kijkt vragend naar hem op.
"Hallo", zegt hij.
De groep valt stil, men kijkt op, draait zich om in zijn stoeltje.
"Hallo, is dit het Mensa groepje?" bibbert hij,
"Ja" klinkt het meermaals.
"Oh, hallo, ik ben lid nummer 3008, hier heb ik mijn jaarsticker. Mijn pasje is reeds lang geleden in tweeën gespleten."
Hij toont de sticker aan de tafel. De vrouw die hem het eerst opmerkte tuurt naar het minuscule papiertje, "Geen pasje hè?".
"Jullie kunnen me ook een vraag stellen en dan kan ik daar een buitengewoon complex antwoord op geven dat geen enkele binding meer met deze maatschappij heeft en zo bewijzen dat ik tot jullie selecte groepje behoor.", probeert hij ironie.
"Dus je vindt dat er in deze maatschappij geen plaats is voor slimme mensen." zegt een man die vlak voor hem half omgedraaid in zijn stoel zit.
"Buiten de wetenschap, de motor van de vooruitgang die zonder bovengemiddeld intelligente mensen nagenoeg stil zou vallen, zie ik in de praktijk weinig ruimte voor slimmeriken, misschien ingegeven door mijn eigen falen de samenleving op een zinvolle manier te dienen."
"Ga zitten," zegt de man voor hem en schuift een stukje op.
André pakt een stoel bij een leeg tafeltje vandaan en schuift aan.
"Hoe lang ben je al lid?" vraagt de man die nu naast hem zit.
"Oh, al járen" geeft André toe, "ik durfde eigenlijk nooit naar een bijeenkomst te gaan."
"Waarom nu wel dan?" - "Om de open deur even in te trappen" voegt een dame op de verre hoek van de tafel toe, de man werpt haar een quasi geërgerde blik toe.

Als André nu even niets zegt, blijft het langer dan normaal stil, denk hij bij zichzelf, en houdt zijn mond. De man kijkt terug naar André en ook de vrouw kijkt naar hem. Het lijkt alsof iedereen naar hem kijkt maar er ontstaat verderop aan de tafel een nieuw gesprek, of een oud gesprek wordt hervat. André neemt iedereen aan de tafel in zich op en draait zich dan om op zoek naar een persoon die hem bier kan brengen. De man naast hem keek hem net nog verbaasd aan maar is nu in gesprek met een man tegenover hem. De vrouw in de hoek kijkt nog in zijn richting, maar ziet hem niet meer, is duidelijk in gedachten. André heeft de aandacht van een serveerster getrokken die zijn kant op komt. "Één biertje", zegt hij, "of wacht, wie wil er nog meer wat drinken?"
Het was toch niet zo lang stil gebleven, dat is duidelijk. Het antwoord dat in de lucht hing is allang vergaan. Er wordt luid gebabbeld. Het lijkt alsof men wat verder van André vandaan is gaan zitten. "Laat ook maar" denk André, en gebaart de serveerster dat het wat hem betreft zo wel goed is.

Als hij zijn blik weer vooruit richt ziet hij dat hij één tafeltje verderop van de groep zit. In zijn hand houdt hij nog de sticker met het logo van Mensa en het jaartal erop. Werktuiglijk steekt hij de sticker terug in zijn portemonnee en die weer weg in de binnenzak van zijn jas, die hij nog aan heeft. Iemand gooit een viltje op zijn tafel en zet er een vochtig glas bier op. André grijpt het glas, ijskoud, zoals het hoort, en heft het kostelijke vocht naar zijn lippen, waarop hij ziet dat hij verderweg is komen te zitten van de groep. Zo'n beetje halverwege het café zit hij nu in zijn eentje. Het glas bier, nu halfvol, zet hij terug op het viltje en hij inspecteert zijn handen. Het zijn oude handen. Het vel is een beetje verdroogd en vertoont onregelmatigheden, verkleuringen ook. De pezen zijn geprononceerd, aderen liggen erbovenop. Wilde haargroei. Zijn armen trillen een klein beetje. Toen hij het café instapte zojuist was het toch nog niet zo erg?

André zit naast de ingang. Wanneer de deur open gaat omdat een gast het etablissement verlaat voelt hij een koude windvlaag. Maar goed dat hij zijn jas nog aan heeft. De groep aan het andere eind van het café wordt een beetje rumoerig, verscheidene lieden zijn opgestaan. Iemand slaat met de vlakke hand op tafel. Ineens is iedereen opgestaan en stommelt luidruchtig de kant van André op. Iemand stoot een tafel om, er wordt om gelachen. Iemand anders schopt tegen een stoel, nog een lachsalvo. De troep is nu halverwege het café. André slaat gade hoe de voorste man een stoel oppakt, boven zijn hoofd heft en naar voren slingert. De stoel ploft vlak voor André op de grond. Snel drinkt hij de rest van zijn bier op, maar het glas is weg, ongemerkt leeggedronken en afgeruimd. Hij wil opstaan maar hij is stram, ongetwijfelt van de tocht bij de deur, en komt niet van zijn stoel af. Zijn tafeltje staat nu ín de deuropening, koude wind giert om zijn jas heen, sneeuwvlokken dwarrelen het café binnen en smelten op de vloer. De troep staat te dringen om naar buiten te kunnen. André doet nog een poging om op te staan maar de troep geeft een ongemeen harde zet tegen zijn tafel waardoor die tegen zijn borst stuit en hij achterover met stoel en al buiten van de trap valt. Tijdens de achterwaartse val glijdt André van zijn stoel. Languit ligt hij over de treden met zijn haren in de sneeuw. Zijn tafeltje vliegt over hem heen en komt met een dreun op het plaveisel terecht. De troep dringt naar buiten, rennend. André houdt zijn armen afwerend voor zijn hoofd.

Het geroffel van voetstappen ebt weg. Er ligt een dun laagje sneeuw op zijn lichaam. Hij veegt het van zijn jas, zijn ledematen doen zeer. Hij ligt midden op straat. Hij kijkt opzij, geen spoor meer van het café, de gebouwen langs de straat zijn donker. Het is helemaal donker, er is geen straatverlichting of die doet het niet.

Als hij nog een poging doet omhoog te komen stoot hij zijn hoofd. Het is aardedonker geworden. Zijn bewegingen zijn beperkt, liggend probeert hij zijn armen wijd te doen maar stoot zich aan beide zijden tegen iets hards. Hij kronkelt een beetje, ziet niets. Omrollen lukt niet. André klopt op het plafond dat vlak boven zijn liggende gestalte hangt. Het lijkt van hout. Hij sluit zijn ogen, het maakt geen verschil.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een kerstverhaaltje

Ik zal de wereld vrede brengen. Die profetie is mijn bestaansrecht en mijn motivatie. Mijn plan is: laat de rede overwinnen. Met niet te weerleggen argumentatie zal ik volkeren tot elkaar brengen en vertrouwen herstellen, de mensheid tot één verlicht geheel smeden. Geholpen door het gelukkige gesternte waaronder ik geboren ben en dat mij op dit gebied onfeilbaar maakt. Wanneer mensen in het klein en volkeren in het groot eindelijk begrijpen dat het kwaad dat ze aanrichten vroeg of laat als een boemerang terugkomt, waardoor hun plan vanaf het begin tot mislukken gedoemd is, zullen mijn woorden in vruchtbare aarde vallen. De mensheid is er rijp voor. Waar wachten we nog op? Mijn heerschappij zal zonder onrecht tot stand komen, ik zal veroveren zonder oorlog. Vrijwillig kiest iedereen, kiezen alle volken, dezelfde kant, mijn kant, om zo eensgezind voort te bestaan. Door iedereen minstens voldoende uit te keren uit de bronnen der aarde en af te rekenen met het waandenkbeeld dat materië

Het hofje

Op de hoek staat een scheve lantaarnpaal. Ertegenover in het halfdonker staat een aftandse auto met vier wielen op de stoep. Uit het kiertje van het raam van de bestuurder wolkt zo nu en dan de rook van een joint. Je ruikt het ook in de omgeving. Het vermengt met de geur van een vuurtje in iemands tuin. De man in de auto heeft onlangs zijn paardenstaart afgeknipt. Hij heeft nu een vrouw en een kind in één van deze huizen wonen. Een kat zit te schijten in het onkruid bij de zwarte Volvo met lekke band. Verderop vechten twee andere katten iets uit. Eentje heeft nog maar één oog, op de plek van het andere loopt een groot litteken tot aan zijn oor. Hij grijpt met beide voorklauwen de kop van zijn tegenstander beet, als een omhelzing. Die rukt zich los draait om en rent weg. Een gezette man in een vies hemd kijkt toe vanuit zijn slaapkamer, krabt aan zijn ballen en trekt het rolgordijn weer omlaag. Het hoekhuis met de grootste tuin, daar hangt de schutting scheef over de hele lengte. Er z

De postbode

Suizend en rammelend sjezen over een smal zandpaadje op een “delivery bike”: een loodzwaar frame met extra brede wielen en banden en voorop een rek met een bomvol krat en achter zijtassen en op de stevige bagagedrager bovendien een peuter in een ruim bemeten kinderzit die eigenlijk meer weg heeft van een fauteuil. Het paadje loopt af en de snelheid verder op. De bike is fel rood en trilt en stuitert en wordt achterna gezeten door een tweede bestuurd door degene die de weg weet. In de fauteuil heeft de jonge koetsier zich half opgericht in zijn riemen en geeft enthousiast aanwijzingen die vooral neerkomen op “nóg harder!” De protagonist heeft nu geen tijd om zich af te vragen hoe hij in deze situatie terecht is gekomen. Hij wijkt iets uit voor een scheefhangende boom en scheert daarbij langs een struik en daar komt een dwarsverbinding aan: iets wat op een fatsoenlijk fietspad lijkt - “Links!” roept zijn achtervolgster - hij ontwijkt nog wat hoge brandnetels, rakelings langs een kei en