Doorgaan naar hoofdcontent

Yvonne Lacet

Ik lig op mijn rug op de bank, het boek dat ik aan het lezen was leg ik op de grond naast me, half op het parket onder de bank, half op het tapijt. Warm zonlicht filtert naar binnen. Ik rek me uit en gaap ongegeneerd, leg een kussen plat, laat mijn hoofd erop zakken en sluit mijn ogen.

Buiten weet ik de grote stad, binnen is het verrassend stil, er dringen geen geluiden door, alleen het licht, dat mij langzaam opwarmt. Ik hoor korte stappen op het parket en kijk door mijn oogharen in die richting. Het is de kat, die loopt het tapijt op om zich loom in een brede streep zonlicht te laten vallen. Ook ik sluit mijn ogen weer.

Voor mij zie ik fragmenten van de stad, als scherven van een prachtige vaas, opnieuw gerangschikt tot een zomers ritme. Het zijn indrukken en ook wel fysieke onderdelen, maar plaats- en tijdloos. Een kunstenares in een geel latex pak schiet voorbij op een longboard, een heerschap in een lange groene jas met een houten wandelstok gaat een luxe warenhuis binnen. Een felrode motorfiets rijdt mij bijna van de sokken. In de verte drukt de zwarte economie tegen de met palmen omzoomde boulevard. Een metallic blauwe Porsche bromt voorbij voorlangs een berooide vieze dame die haar winkelwagentje het zebrapad op duwt. Het zakencentrum met zijn hoogmoed-wolkenkrabbers werpt steeds langere schaduwen. Terwijl forse mannen in duistere jassen en tikkende vrouwen op spijkerhoge hakken in gitzwarte mantelpakjes daar gonzen voel ik een duizeligheid opkomen die mij noopt op een bankje te gaan zitten. De onfortuinlijke vrouw met haar karretje is overgestoken, ze slaat nu af richting mijn zitplaats. Een gespierde man sjeest voorbij op zijn sportfiets, rakelings voor mij langs, zijn helderwitte sportkleding doet pijn aan mijn ogen. Het was een kort briesje, nu is het weer windstil. Ik voel dat ik een beetje wegzak, onderuitgezakt maar ook het bewustzijn verlies, op het bankje. De zon trommelt op mijn hoofdhuid en mijn ontblote armen. De palmen en lantaarnpalen. Een reclamezuil met felle kleuren. Ik moet helder blijven, want er ís iets. De vrouw in lompen is mijn bankje nu dicht genaderd. Ze zet haar winkelwagentje in het gras en gaat naast mij zitten. Terwijl haar mond beweegt hoor ik geluiden die ik niet kan thuisbrengen. Een schaduw valt over ons en is even snel weer weg. Wat was dat?

Ik kijk omhoog, strakblauwe lucht. Ik voel een hand op mijn schouder, die ik onmiddelijk afschud.

Polaroids.

Een duizelingwekkende zwerm Polaroids waait door de straten. Ik grijp er een paar uit de lucht. Jaren vijftig scenes. Een vuurrode sportwagen. Een lichtblauwe Cadillac. Meisjes op rolschaatsen. Gezinnen op het strand. Tegenlicht en verschuivende kleuren. Ik baan mij een weg door de dwarrelende Polaroids en stuit op een manshoge muur beplakt met oorlogsfoto's. Eerst heb ik niets in de gaten maar dan zie ik loopgraven, uitgemergelde mannen met geweren, stapels lijken. Ik draai mij snel om.

Een vliegengordijn in de deuropening van mijn ouderlijke woning. Felgekleurde stroken hangen omlaag en spelen met het zonlicht dat wanneer het tussen hen doorschijnt mij mijn ogen even doet dichtknijpen. Ik ben nog klein en strijk met mijn hand langs de stroken zodat ze bewegen en slingeren en het voelt gek op de rug van mijn hand, het plastic in rood, blauw, geel en andere felle kleuren. Ik grijp een strook vast, zou blauw anders voelen dan rood of geel, vraag ik mij af. Opeens zie ik iemand staan, ik kijk omhoog naar een duister silhouet op nog geen meter afstand van het gordijn.

Nu schiet ik wakker, ik lig nog op de bank in mijn stille woonkamer. Gelukkig. Hoe lang sliep ik? De kat ligt nog op het kleed, de namiddagzon schijnt nog naar binnen, ik zak weer achterover in de kussens. Vast niet zo lang.

Straks komt mijn partner thuis en zullen wij koken. Het gouddraad in de vitrages schittert. Er is geen wolkje aan de lucht.

(Geïnspireerd door een kunstwerk van Yvonne Lacet.)

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een kerstverhaaltje

Ik zal de wereld vrede brengen. Die profetie is mijn bestaansrecht en mijn motivatie. Mijn plan is: laat de rede overwinnen. Met niet te weerleggen argumentatie zal ik volkeren tot elkaar brengen en vertrouwen herstellen, de mensheid tot één verlicht geheel smeden. Geholpen door het gelukkige gesternte waaronder ik geboren ben en dat mij op dit gebied onfeilbaar maakt. Wanneer mensen in het klein en volkeren in het groot eindelijk begrijpen dat het kwaad dat ze aanrichten vroeg of laat als een boemerang terugkomt, waardoor hun plan vanaf het begin tot mislukken gedoemd is, zullen mijn woorden in vruchtbare aarde vallen. De mensheid is er rijp voor. Waar wachten we nog op? Mijn heerschappij zal zonder onrecht tot stand komen, ik zal veroveren zonder oorlog. Vrijwillig kiest iedereen, kiezen alle volken, dezelfde kant, mijn kant, om zo eensgezind voort te bestaan. Door iedereen minstens voldoende uit te keren uit de bronnen der aarde en af te rekenen met het waandenkbeeld dat materië

Het hofje

Op de hoek staat een scheve lantaarnpaal. Ertegenover in het halfdonker staat een aftandse auto met vier wielen op de stoep. Uit het kiertje van het raam van de bestuurder wolkt zo nu en dan de rook van een joint. Je ruikt het ook in de omgeving. Het vermengt met de geur van een vuurtje in iemands tuin. De man in de auto heeft onlangs zijn paardenstaart afgeknipt. Hij heeft nu een vrouw en een kind in één van deze huizen wonen. Een kat zit te schijten in het onkruid bij de zwarte Volvo met lekke band. Verderop vechten twee andere katten iets uit. Eentje heeft nog maar één oog, op de plek van het andere loopt een groot litteken tot aan zijn oor. Hij grijpt met beide voorklauwen de kop van zijn tegenstander beet, als een omhelzing. Die rukt zich los draait om en rent weg. Een gezette man in een vies hemd kijkt toe vanuit zijn slaapkamer, krabt aan zijn ballen en trekt het rolgordijn weer omlaag. Het hoekhuis met de grootste tuin, daar hangt de schutting scheef over de hele lengte. Er z

De postbode

Suizend en rammelend sjezen over een smal zandpaadje op een “delivery bike”: een loodzwaar frame met extra brede wielen en banden en voorop een rek met een bomvol krat en achter zijtassen en op de stevige bagagedrager bovendien een peuter in een ruim bemeten kinderzit die eigenlijk meer weg heeft van een fauteuil. Het paadje loopt af en de snelheid verder op. De bike is fel rood en trilt en stuitert en wordt achterna gezeten door een tweede bestuurd door degene die de weg weet. In de fauteuil heeft de jonge koetsier zich half opgericht in zijn riemen en geeft enthousiast aanwijzingen die vooral neerkomen op “nóg harder!” De protagonist heeft nu geen tijd om zich af te vragen hoe hij in deze situatie terecht is gekomen. Hij wijkt iets uit voor een scheefhangende boom en scheert daarbij langs een struik en daar komt een dwarsverbinding aan: iets wat op een fatsoenlijk fietspad lijkt - “Links!” roept zijn achtervolgster - hij ontwijkt nog wat hoge brandnetels, rakelings langs een kei en