Ik lig op mijn rug op de bank, het boek dat ik aan het lezen was leg ik op de grond naast me, half op het parket onder de bank, half op het tapijt. Warm zonlicht filtert naar binnen. Ik rek me uit en gaap ongegeneerd, leg een kussen plat, laat mijn hoofd erop zakken en sluit mijn ogen.
Buiten weet ik de grote stad, binnen is het verrassend stil, er dringen geen geluiden door, alleen het licht, dat mij langzaam opwarmt. Ik hoor korte stappen op het parket en kijk door mijn oogharen in die richting. Het is de kat, die loopt het tapijt op om zich loom in een brede streep zonlicht te laten vallen. Ook ik sluit mijn ogen weer.
Voor mij zie ik fragmenten van de stad, als scherven van een prachtige vaas, opnieuw gerangschikt tot een zomers ritme. Het zijn indrukken en ook wel fysieke onderdelen, maar plaats- en tijdloos. Een kunstenares in een geel latex pak schiet voorbij op een longboard, een heerschap in een lange groene jas met een houten wandelstok gaat een luxe warenhuis binnen. Een felrode motorfiets rijdt mij bijna van de sokken. In de verte drukt de zwarte economie tegen de met palmen omzoomde boulevard. Een metallic blauwe Porsche bromt voorbij voorlangs een berooide vieze dame die haar winkelwagentje het zebrapad op duwt. Het zakencentrum met zijn hoogmoed-wolkenkrabbers werpt steeds langere schaduwen. Terwijl forse mannen in duistere jassen en tikkende vrouwen op spijkerhoge hakken in gitzwarte mantelpakjes daar gonzen voel ik een duizeligheid opkomen die mij noopt op een bankje te gaan zitten. De onfortuinlijke vrouw met haar karretje is overgestoken, ze slaat nu af richting mijn zitplaats. Een gespierde man sjeest voorbij op zijn sportfiets, rakelings voor mij langs, zijn helderwitte sportkleding doet pijn aan mijn ogen. Het was een kort briesje, nu is het weer windstil. Ik voel dat ik een beetje wegzak, onderuitgezakt maar ook het bewustzijn verlies, op het bankje. De zon trommelt op mijn hoofdhuid en mijn ontblote armen. De palmen en lantaarnpalen. Een reclamezuil met felle kleuren. Ik moet helder blijven, want er ís iets. De vrouw in lompen is mijn bankje nu dicht genaderd. Ze zet haar winkelwagentje in het gras en gaat naast mij zitten. Terwijl haar mond beweegt hoor ik geluiden die ik niet kan thuisbrengen. Een schaduw valt over ons en is even snel weer weg. Wat was dat?
Ik kijk omhoog, strakblauwe lucht. Ik voel een hand op mijn schouder, die ik onmiddelijk afschud.
Polaroids.
Een duizelingwekkende zwerm Polaroids waait door de straten. Ik grijp er een paar uit de lucht. Jaren vijftig scenes. Een vuurrode sportwagen. Een lichtblauwe Cadillac. Meisjes op rolschaatsen. Gezinnen op het strand. Tegenlicht en verschuivende kleuren. Ik baan mij een weg door de dwarrelende Polaroids en stuit op een manshoge muur beplakt met oorlogsfoto's. Eerst heb ik niets in de gaten maar dan zie ik loopgraven, uitgemergelde mannen met geweren, stapels lijken. Ik draai mij snel om.
Een vliegengordijn in de deuropening van mijn ouderlijke woning. Felgekleurde stroken hangen omlaag en spelen met het zonlicht dat wanneer het tussen hen doorschijnt mij mijn ogen even doet dichtknijpen. Ik ben nog klein en strijk met mijn hand langs de stroken zodat ze bewegen en slingeren en het voelt gek op de rug van mijn hand, het plastic in rood, blauw, geel en andere felle kleuren. Ik grijp een strook vast, zou blauw anders voelen dan rood of geel, vraag ik mij af. Opeens zie ik iemand staan, ik kijk omhoog naar een duister silhouet op nog geen meter afstand van het gordijn.
Nu schiet ik wakker, ik lig nog op de bank in mijn stille woonkamer. Gelukkig. Hoe lang sliep ik? De kat ligt nog op het kleed, de namiddagzon schijnt nog naar binnen, ik zak weer achterover in de kussens. Vast niet zo lang.
Straks komt mijn partner thuis en zullen wij koken. Het gouddraad in de vitrages schittert. Er is geen wolkje aan de lucht.
Buiten weet ik de grote stad, binnen is het verrassend stil, er dringen geen geluiden door, alleen het licht, dat mij langzaam opwarmt. Ik hoor korte stappen op het parket en kijk door mijn oogharen in die richting. Het is de kat, die loopt het tapijt op om zich loom in een brede streep zonlicht te laten vallen. Ook ik sluit mijn ogen weer.
Voor mij zie ik fragmenten van de stad, als scherven van een prachtige vaas, opnieuw gerangschikt tot een zomers ritme. Het zijn indrukken en ook wel fysieke onderdelen, maar plaats- en tijdloos. Een kunstenares in een geel latex pak schiet voorbij op een longboard, een heerschap in een lange groene jas met een houten wandelstok gaat een luxe warenhuis binnen. Een felrode motorfiets rijdt mij bijna van de sokken. In de verte drukt de zwarte economie tegen de met palmen omzoomde boulevard. Een metallic blauwe Porsche bromt voorbij voorlangs een berooide vieze dame die haar winkelwagentje het zebrapad op duwt. Het zakencentrum met zijn hoogmoed-wolkenkrabbers werpt steeds langere schaduwen. Terwijl forse mannen in duistere jassen en tikkende vrouwen op spijkerhoge hakken in gitzwarte mantelpakjes daar gonzen voel ik een duizeligheid opkomen die mij noopt op een bankje te gaan zitten. De onfortuinlijke vrouw met haar karretje is overgestoken, ze slaat nu af richting mijn zitplaats. Een gespierde man sjeest voorbij op zijn sportfiets, rakelings voor mij langs, zijn helderwitte sportkleding doet pijn aan mijn ogen. Het was een kort briesje, nu is het weer windstil. Ik voel dat ik een beetje wegzak, onderuitgezakt maar ook het bewustzijn verlies, op het bankje. De zon trommelt op mijn hoofdhuid en mijn ontblote armen. De palmen en lantaarnpalen. Een reclamezuil met felle kleuren. Ik moet helder blijven, want er ís iets. De vrouw in lompen is mijn bankje nu dicht genaderd. Ze zet haar winkelwagentje in het gras en gaat naast mij zitten. Terwijl haar mond beweegt hoor ik geluiden die ik niet kan thuisbrengen. Een schaduw valt over ons en is even snel weer weg. Wat was dat?
Ik kijk omhoog, strakblauwe lucht. Ik voel een hand op mijn schouder, die ik onmiddelijk afschud.
Polaroids.
Een duizelingwekkende zwerm Polaroids waait door de straten. Ik grijp er een paar uit de lucht. Jaren vijftig scenes. Een vuurrode sportwagen. Een lichtblauwe Cadillac. Meisjes op rolschaatsen. Gezinnen op het strand. Tegenlicht en verschuivende kleuren. Ik baan mij een weg door de dwarrelende Polaroids en stuit op een manshoge muur beplakt met oorlogsfoto's. Eerst heb ik niets in de gaten maar dan zie ik loopgraven, uitgemergelde mannen met geweren, stapels lijken. Ik draai mij snel om.
Een vliegengordijn in de deuropening van mijn ouderlijke woning. Felgekleurde stroken hangen omlaag en spelen met het zonlicht dat wanneer het tussen hen doorschijnt mij mijn ogen even doet dichtknijpen. Ik ben nog klein en strijk met mijn hand langs de stroken zodat ze bewegen en slingeren en het voelt gek op de rug van mijn hand, het plastic in rood, blauw, geel en andere felle kleuren. Ik grijp een strook vast, zou blauw anders voelen dan rood of geel, vraag ik mij af. Opeens zie ik iemand staan, ik kijk omhoog naar een duister silhouet op nog geen meter afstand van het gordijn.
Nu schiet ik wakker, ik lig nog op de bank in mijn stille woonkamer. Gelukkig. Hoe lang sliep ik? De kat ligt nog op het kleed, de namiddagzon schijnt nog naar binnen, ik zak weer achterover in de kussens. Vast niet zo lang.
Straks komt mijn partner thuis en zullen wij koken. Het gouddraad in de vitrages schittert. Er is geen wolkje aan de lucht.
(Geïnspireerd door een kunstwerk van Yvonne Lacet.)
Reacties
Een reactie posten