Met het licht uit en de
gordijnen open staart hij naar de sterrenhemel. Vanuit zijn
vertrouwde leunstoel schuin naar het raam gericht, als laatste aanwezig in de
woonkamer. De kinderen zijn al jaren het huis uit en zijn vrouw is
gewend alleen te gaan slapen. Vandaag was zijn laatste werkdag. Hij
denkt terug aan zijn pensioenfeestje: een aanfluiting. Veel mensen
wisten niet eens wie hij was en het duurde 10 minuten. Zoals altijd was hij de enige in pak. Hij kreeg een
cadeaubon van een groot online warenhuis en toen moest iedereen weer
aan het werk. Behalve hij. Thuis had hij voor het raam bij de
achtertuin gestaan en gekeken naar de vogeltjes en toen was hij op de
grond voor de boekenkast gaan zitten met zijn ogen dicht om te
wachten tot hij zou verdwijnen. Toen zijn vrouw thuiskwam had hij
iets positiefs over het feestje verteld, zoals hij geleerd had te
doen. Daarna hadden ze schnitzel gegeten. Terwijl zijn vrouw zat te
haken tot ze naar bed ging las hij een boek voor de derde keer.
Hij speurt de sterrenhemel
nauwkeurig af, om te zien of er een teken verschijnt dat vandaag
anders is dan gisteren. Zo nu en dan neemt hij een slok water.
Hij is jaren geleden gestopt met roken, met drinken en met overmatig
eten, omdat het hem niet lekker zat, vanbinnen, zo je lichaam kapot
maken. Hij loopt nog steeds elke zondagochtend hard. Een rondje van 6
kilometer. Weer of geen weer. De regelmaat maakt het makkelijk, hij
hoeft niet te kiezen, hij gáát gewoon. Zijn tijd is altijd ongeveer
gelijk, hij rent om de optimale verhoogde hartslag te hebben voor het
in conditie houden van zijn lichaam. Maar op zijn geest heeft het
nooit een positief effect gehad. Hij kan zich er onmogelijk beter van
voelen. En nu is hij moe, heel moe.
Hij denkt aan de kat, die ze
jaren in het gezin gehad hebben. Het voelde alsof de kat wist wat hij
vermoedde, zo zeker en rustig was zij, zo voornaam waren haar
manieren. Elke avond lag de kat half waakzaam opgerold in zijn schoot
terwijl hij naar buiten keek vanuit dezelfde leunstoel. Zijn hand op
haar rug verschrompelde langzaam, de huid werd droger en aderen en
pezen zichtbaarder. Losse haren en ouderdomsvlekken verschenen. De
kat werd doffer en haar vacht onregelmatiger.
Op een dag was de kat weg.
Zijn kinderen lieten duidelijk merken hem niet meer van deze tijd te
vinden. Met zijn zomer- en winterpakken en zijn zondagse overhemd. Hoe
hij zich ook verdiepte in wat hen bezig hield, hij kreeg er geen vat
op. Hij zag nieuwe generaties op straat en online gebruik maken van muziek, taal,
omgangsvormen en stijl om zich af te zetten, maar het bleef
zonder inhoud. Binnen de nieuwe generatie vormden zich weer nieuwe
scheidslijnen en stammen. Zijn vrouw had hem losgelaten om aan haar
eigen wereld te bouwen, moe van haar pogingen bij de zijne te horen.
Hij denkt terug aan de banen
die hij gehad heeft, nadat hij van de universiteit kwam. Zonder
uitzondering frustrerende aangelegenheden waar hij onmachtig was
zichzelf optimaal in te zetten. Altijd bleef hij een vreemdeling in pak. En welk werk hij ook had, telkens
moesten dingen anders zonder begrijpelijke verklaring en alles bleef
uiteindelijk hetzelfde, uitwisselbaar. Nooit werden de echte
knelpunten aangepakt die het werken zo stroperig, gecompliceerd en
onlogisch maken: het wantrouwen, de politieke spelletjes, onkunde en
onverschilligheid.
Wat hem daarbij vooral
tegenstaat is zijn eigen hardleersheid, hoe hij altijd maar is
blijven volharden in een systeem dat niet voor hem werkt. In een
zelfhulpboek las hij ooit dat het universum je in de juiste richting
probeert te sturen door steentjes te gooien. Maar als je je
dwaalspoor blijft volgen krijg je een baksteen naar je hoofd. Een
gebeurtenis die je leven verandert. Wat dat betreft had hij een
compleet flatgebouw in zijn gezicht gesmeten gekregen, maar het had
hem niet voldoende verpletterd. Alles was altijd op precies dezelfde
manier doorgegaan alsof hij toen slechts als eenvoudige ruimtesonde
op missie geslingerd was. Zeker, je verandert soms van richting en
maakt weleens een mooie foto maar voor de buitenwereld verandert er
weinig. Zelf raak je steeds verder van huis en uiteindelijk verlaat
je het zonnestelsel.
Zittend in zijn leunstoel
met zijn handen los in zijn lege schoot en zijn blik gericht op de
sterren denkt hij nog verder terug. Aan de eerste keer dat hij zelf
het zonnestelsel verlaten had. Het had een levendige droom geleken,
een droom die bovendien meerdere jaren duurde. Een droom zo lang en
gedetailleerd, dat hij na de eerste schok van nieuwe geuren,
lichteffecten en geluiden, in de loop der tijd aan zijn nieuwe
situatie gewend raakte. Niet alleen zijn emoties en gedachten, ook
zijn brein, zijn hele lichaam richtte zich op dit nieuwe bestaan.
Zijn gevoel kreeg ontelbare lijntjes naar buiten waarmee hij
rechtstreeks in contact stond met waanzinnige levensvormen. Sommigen
groter dan een hele planeet, sommigen die alleen in andere dimensies
bestonden. Netwerken van samenlevingen die zich uitstrekten over
verschillende heelallen waarvan hij sensaties ontving die hij verre
van begreep, en die diep vanbinnen emoties en reacties opriepen die
hij helemaal niet kende. Diepe emoties die dwars door zijn lichaam,
via zijn lichaam, aan de buitenwereld voelbaar waren. Hij was een
doorgeefluik van sensaties en trillingen. Zijn eigen
nieuwsgierigheid en verwondering mocht hij meeweven om het netwerk
nog meer te verrijken en van details te voorzien.
Nadat hij ontwaakte uit deze
ervaring bleek het simpelweg de volgende ochtend te zijn. Hij moest
nog dagenlang wennen aan de fletse onaantrekkelijke realiteit op
aarde, alsof hij plotseling leefde in een oude zwartwit
televisieuitzending. Opgesloten in zijn eigen lichaam, met gevoel dat
ophoudt bij zijn huid, die niet meer dan druk en temperatuur
registreert. Hopeloos afgesloten van al het andere dat er is.
Informatie en emoties alleen nog uit de tweede hand waarneembaar,
zelfs zijn eigen emoties worden verborgen door een ingewikkelde laag
van denkprocessen, waar hij niet doorheen kan breken. Zo zijn er
waarschijnlijk ontelbare werelden die zorgvuldig en compleet worden
afgeschermd door zijn biologische lichaam. Alles wat hij daarmee moet
doen is zo futiel en onaantrekkelijk, zo dof en lelijk. Hij doet het
want hij is hier een machine. Maar het kost hem energie, zo veel
energie.
Latere dromen waren minder
heftig. Wel sprankelend en ook langdurig, maar niet meer van de
intense diepte als die eerste keer, en er leken eerder weken dan
jaren voorbij te gaan voordat hij weer op aarde was. Was het
gewenning? Was het dat dit dromen waren en de eerste keer “echt”?
Wat is “echt”? Wat had de omslag in hemzelf teweeggebracht, die
eerste keer dat hij zichzelf zo langdurig zo anders voelde? Het was
zo intens realistisch en tegelijk zo ver verwijderd van alles wat hij
kende dat het onmogelijk bedacht of aangeleerd kon zijn. Het moet een
soort werkelijkheid zijn waar hij een glimp van heeft opgevangen. En
dan zouden de latere dromen misschien pogingen zijn van zijn eigen
geest om weer in die bijzondere toestand te komen.
Zoals altijd welt spijt
tegelijk met de tranen in hem op. Om ze terug te dringen neemt hij
werktuiglijk een slok water. Het was toch een openbaring geweest en daar had hij wat mee moeten doen: laten zien aan anderen
hoe beperkt het hier is en dat de mensheid haar blik moet verruimen.
Maar wie is hij? Een onbeduidende werknemer niet in staat om zulke
gevoelens ook maar enigszins te beschrijven. Niemand zou sowieso
geluisterd hebben. Het was maar een stupide droom. Maar de steek in
zijn hart vertelt hem wat anders.
Nu is het te laat. Hij is zo
moe, voelt zich zo oud. Zijn herinnering aan het sublieme is
te veel vervaagd. Zijn laatste droom is alweer jaren geleden. Hij
accepteert volledig zijn bestaan als mens, verscholen achter zijn
individuele scherm van ontoereikende en vervormende sensoren. Dom
gehouden, beperkt gehouden, zonder dat hij gedachtes en emoties van
anderen kan beseffen, of zij van hem. De doffe realiteit als regel en
zijn eerste lange droom als bizarre uitzondering, een hawaïshirt in
een kast met donkere pakken.
Hij beweegt zijn handen en
verwacht de lieve zachte kat te voelen maar er is niets. Bij een
vallende ster doet hij een wens. Dat hij nog eenmaal zo’n droom mag
hebben, zoals die eerste. Hij slaakt een diepe zucht van verlichting op het moment dat zijn huid stopt met registreren van de stoel en de temperatuur in de kamer. Zijn geest begint zich naar buiten te richten. Niemand is getuige van zijn vertrek.
Reacties
Een reactie posten