Ik lig op mijn rug op de bank, het boek dat ik aan het lezen was leg ik op de grond naast me, half op het parket onder de bank, half op het tapijt. Warm zonlicht filtert naar binnen. Ik rek me uit en gaap ongegeneerd, leg een kussen plat, laat mijn hoofd erop zakken en sluit mijn ogen. Buiten weet ik de grote stad, binnen is het verrassend stil, er dringen geen geluiden door, alleen het licht, dat mij langzaam opwarmt. Ik hoor korte stappen op het parket en kijk door mijn oogharen in die richting. Het is de kat, die loopt het tapijt op om zich loom in een brede streep zonlicht te laten vallen. Ook ik sluit mijn ogen weer. Voor mij zie ik fragmenten van de stad, als scherven van een prachtige vaas, opnieuw gerangschikt tot een zomers ritme. Het zijn indrukken en ook wel fysieke onderdelen, maar plaats- en tijdloos. Een kunstenares in een geel latex pak schiet voorbij op een longboard, een heerschap in een lange groene jas met een houten wandelstok gaat een luxe warenhuis binnen. Een
Korte verhalen en omtrekkende bewegingen rond een boek van Joeri van Veen.